als van de zoldering van heur thuis, viel als een
waas van beschermende veiligheid over haar heen. Langzaam steeg zij,
heur hand, die den langen handschoen vasthield, telkens drukkende op de
fluweelen leuning der trap. Het was haar of ze flauw zou vallen.
--Maar, mijn God ... ik hou van hem, ik heb hem lief, ik heb hem lief!
fluisterde zij, in eene plotselinge zelfverbazing, tusschen hare bevende
lippen in.
Het was als een rythme van verwondering, waarop ze, moe, hooger de trap
op ging, hooger en hooger, in eene stille overrassing van plotselingen
lichtschijn.
--Maar ik hou van hem, ik heb hem lief, ik heb hem lief!
Het klonk door hare vermoeidheid heen als eene melodie.
Ze had nu hare kleedkamer bereikt, waar Greta het gas had opgestoken: ze
sleepte zich naar binnen. De deur der kinderslaapkamer stond half open;
ze ging er even in, sloeg den gordijn van Christie's bedje op, zonk neer
op hare knieen en zag naar het kind. Het ontwaakte half, nog in een
lauwen dommel; het kroop een beetje uit de lakens, lachte, sloeg zijne
handjes om Cecile's blooten hals.
--Mama-te!
Zij knelde hem vast tegen zich aan in de omhelzing harer tengere, witte
armen; ze zoende hem op zijn frambozenmondje, op zijne lodderige oogjes,
en intusschen zong het voort in haar hart, dwars door hare vermoeidheid
heen, die haar als brak, daar, voor het bed van haar kindje:
--Maar ik hou van hem, ik heb hem lief, ik heb hem lief, lief, lief ...
IV.
Mysterie! Het was in eens, daar op die trap, voor haar opengestraald in
hare ziel, als eene groote bloem van licht, mystieke roos met glanzende
bladen, die zij nu, in eens, in het gouden hart zag. Dat was niet meer
te analyzeeren, zooals zij altijd zoo gaarne deed, dat was het Raadsel
der Liefde, het eeuwige Raadsel, dat in haar opengestraald was,
doorschietende met zijne stralen geheel de wijdte harer ziel, waarin het
midden-in ontloken was als eene zon in een heelal; daar was niet meer
aan te vragen: waarom, waarom; daar was niet meer over te peinzen en
droomen, dat was alleen aan te nemen als het onverklaarbare
zielefenomeen; dat was een Schepping van Gevoel, waarvan de god, die
geschapen had, evenmin ooit zou zijn te vinden in de intime essence
zijner waarheid, als de God te vinden was, die de wereld had geschapen
uit den chaos. Dat was het Licht, brekende uit de Duisternis, dat was de
hemel, ontsloten boven de aarde!
En dat bestond, dat was realiteit en geen sprookje! Want da
|