tisch had geschoven over de hare,
als met eene liefkozing van louter kuischheid en spiritualiteit, zooals
twee sterren, die, nader wentelend, hare dampkringen wellicht even
mengen, als adems. Hoe glimlachend gelukkig had hij zich toen niet mogen
voelen, als met eene gratie van Hooger! Toen, toen had hij zich weer
voelen tuimelen naar omlaag, als had hij zijn punt van evenwicht
overwiegeld, en had hij gesmacht naar het aardsche, naar veel eenvoud
van gevoelen, naar primitief levensgenot, naar vleesch en bloed. Hij
herinnerde zich nu, hoe hij, twee dagen na zijn laatste gesprek met
Cecile, Emilie Hijdrecht had gezien, hier bij hem op zijne kamer, waar
zij, verwaarloosd, hem eindelijk had durven komen zien, op een avond,
alles vergetende. Met een trek van wreedheid om zijn mond herinnerde hij
zich hoe zij geweend had aan zijne knieen, hoe zij jaloersch gejammerd
had van Cecile, hoe hij ze haar mond had doen houden en haar verboden
had dien naam uit te spreken. En toen, hunne dolle omhelzing, omhelzing
van wreedheid: wreedheid van haar tegen dien man, dien zij telkens
verloor als zij hem voorgoed meende gevonden te hebben, dien zij niet
begreep en wien zij aanhing met al het geweld harer brutale passie, als
met eene passie uit primitieve tijden van louter zin; wreedheid van hem
tegen die vrouw, die hij verachtte, terwijl hij haar in zijne armen, in
hartstocht, bijna stikte!
II.
Ja, wat dan? Hoe dat evenwicht tusschen zijne twee polen te vinden! Hij
haalde zijne schouders op; hij wist, dat hij het niet vinden kon. Hij
miste een zeker element of een zekere kracht om dat te vinden. Hij kon
zich slechts laten slingeren. Goed dan: hij zou zich laten slingeren:
er was niets aan te doen. Want nu, in die moeheid na zijn woest geweld,
begon hij weer een hevig verlangen te voelen, als iemand, die na een
langen avond in een feestzaal vol bedorven lucht van gaslicht en
stoffige mufheid en benauwdheid van menschenadem te hebben doorgebracht,
haakt naar eenen hoogen hemel en wijdte van atmosfeer: een hevig
verlangen naar Cecile. En hij glimlachte, blij, dat hij haar kende, dat
hij tot haar kon gaan, dat het hem nu vergund was door te dringen in het
kuische heiligdom harer omgeving, als in een tempel; hij glimlachte,
blij, dat hij dit verlangen voelde, en trotsch daarom, zich verheffend
boven andere menschen ... Hij stelde zich reeds voor zijn genot haar
oprecht te biechten hoe hij geleefd had, die drie weken lang, en hij
hoor
|