ij
herstelde zich:
--Pardon! Ik ben indiscreet uw lectuur te bespionneeren. Vergeeft u me,
maar de letters waren zoo groot; ik las ze van hier.
--U is verziend? vroeg ze, lachend.
--Ja.
Zijne beleefdheid, een zekere eerbied, als zou hij zelfs niet de tippen
van hare vingers beroeren, stelde haar meer op heur gemak. Ze vond hem
wel antipathiek, maar hij mocht toch wel weten, dat ze las.
--Houdt u veel van lezen? vroeg Cecile.
--Ik lees niet veel: daarvoor is het mij een te groot genot. Ik lees zoo
maar niet alles wat er uitkomt, en ik ben erg kieskeurig.
--Kent u Emerson?
--Neen ...
--Ik hou veel van Essays. Zij zijn geschreven met zoo een verren blik.
Ze stellen je op zoo een heerlijk hoog standpunt ...
Ze maakte een gebaar als een cirkel om zich heen, een glans in haar oog.
Toen merkte ze, dat hij haar aandachtig aanzag, met zijn eerbied. En ze
herwon zich weer; ze wilde niet verder met hem over Emerson praten.
--Het is heel mooi! zeide zij alleen nog, met eene stem, zoo banaal
mogelijk, om te eindigen. Mag ik u een kop thee geven?
--Dank u zeer, mevrouw; ik drink nooit thee op dit uur.
--U ziet daar zeker met minachting op neer? spotte ze.
Hij wilde antwoorden, maar er werd gescheld en zij riep nu:
--O, daar zullen ze zijn!
Zij waren het ook, Amelie met Suzette en Anna. Zij waren lichtjes
verbaasd Quaerts te zien. Hij sprak ervan, dat hij mevrouw Van Even een
visite had willen maken. Er ontstond een algemeen gesprek. Suzette was
heel vroolijk, vol van een fancy-fair, waar zij, gecostumeerd in een
Spaansch costuum, zou moeten verkoopen.
--En jij niet, Anna?
--O neen, tante, riep Anna, verschrikt in elkaar kruipend. Ik op een
fancy-fair! Ik zou nooit iets slijten aan de menschen.
--Ach, het is een tact! zeide Amelie, met een blik, die ver weg dreef.
Quaerts was opgestaan. Hij boog met een enkel woord voor Cecile, toen de
deur openging. Het was Jules, met een paar boeken onder zijn arm. Hij
kwam van school.
--Dag tante! Zoo dag, Taco; ga je nu heen als ik kom!
--Je jaagt me weg! schertste Quaerts.
--Ach, toe, Taco, blijf nu nog wat! smeekte Jules, verrukt hem te zien,
wanhopig, dat hij juist vertrekken zou.
--Jules, Jules! vermaande Amelie, omdat ze dacht, dat ze dat zoo doen
moest.
Jules drong Quaerts, greep zijne beide handen, dwong hem als een
bedorven kind. En Quaerts lachte maar. Door Jules' drukte gleden eenige
boeken van het tafeltje.
--Maar Jules dan
|