ele" eenen grooten
koek, ten bewijze van vriendschap. Dezen koek zond men onmiddellijk naar
Doornik, en van daar naar Parijs, waar hij, twee dagen nadien, op de
tafel van M. den graaf van Bethune moest prijken.
Van waar dit zonderling gebruik?
De legende wil, dat de heeren van Ronse en van Watripont eens eenen
grooten twist hadden; dat zij dezen twist inderminne beslechtten, en dat
zij het genoemde beschenken tot teeken van hunne verzoening in zwang
brachten. Op den koek ziet men althans twee samengeslagen handen.
Wij gissen, met Dr DELGHUST, dat dit gebruik zijn ontstaan te danken
hebbe aan de keure van 1240, waardoor de heer van Watripont de
Ronsenaren ontsloeg van tollen en leendiensten.
Te Rozenaken, op de hofstede van St-Hermes, toebehoorende aan het
kapittel van Ronse, wachtten twee kanunniken de bedevaarders af. Aan
allen schonken zij eene gewijde taart en bier of wijn volgens de
tijdsomstandigheden.
In den namiddag, tusschen vier en vijf ure, bereikte men weder de stad.
De geestelijkheid kwam de fiertere te gemoet tot aan de steenen brug en
bracht ze, psalmen zingend, weer naar de kerk.
Hedendaags volgt de processie nog altijd denzelfden langen weg rond het
grondgebied der stad.
Te Louisa-Maria en te Rozenaken laat men de reliquiekas eenen zekeren
tijd in de kerk rusten. Middelerwijl mogen de bedevaarders hunnen dorst
lesschen en hunnen honger stillen.
Op den Hootond en de Kruisen versieren de tochtgenooten hunne paarden en
rijtuigen met meien, takken en bloemen, vooral met bloeienden brem.
Ten jare 1898 telden wij meer dan tweehonderd ruiters, die de
overblijfselen van Sint Hermes vergezeld hadden.
Bij gebrek aan oorkonden kennen wij den oorsprong van Ronse's ommegang
niet. Het is nochtans zeker, dat hij zeer oud is, nademaal men hem in
1453, ter oorzake van de toenmalige onlusten en oorlogen tusschen Philip
den Goede en de Gentenaars, niet toeliet.
* * * * *
In de sacristij van St-Hermeskerk bewaart men het zoogenaamde
_Zottenboek_. Buiten eenige standregelen en de namen van de leden der
broederschap, behelst het namen van krankzinnigen, opklimmende tot het
jaar 1670.
Velerhande aanteekeningen zetten dit gedeelte eene zekere belangrijkheid
bij. Nu eens bestatigde men, dat de zieke genezen, dan weer, dat hij
overleden was gedurende de negendaagsche plechtigheid.
Voor 1597 gebruikten de krankzinnigen alle dagen een koud of een lauw
bad. Mgr Hovius, aartsbisschop van Mechele
|