r Egypte.
--Egypte is een land.
--Ja, ja, en welk een land!
--Ha! wij varen dus naar Egypte!
--Was dat waar! Wat zou ik blijde zijn, zeide zij met een zucht.
--Gij geeft dus niets om mij?
--O, nu zie ik, dat gij er nooit geweest zijt.
--Neen, nooit.
--Egypte is het land waar geen ongelukkigen zijn, het heerlijkste land
van de gansche aarde, de moeder van al de goden, en daarom bovenmate
gezegend. Daar, zoon van Arrius, daar ontvangt de gelukkige steeds
vermeerdering van geluk, terwijl de ellendigen, al drinken zij slechts
eenmaal van het water der heilige rivier, lachen en juichen, als
kinderen zoo blij.
--Zijn de armen daar dan anders dan overal elders?
--De armsten in Egypte hebben de minste behoeften. Zij verlangen alleen
genoeg te hebben; verder gaan hunne wenschen niet. En hoe weinig dat is,
kan een Griek of Romein niet beseffen.
--Maar ik ben noch Griek noch Romein.
Iras lachte.
--Ik heb een tuin vol rozen, zeide zij. In het midden staat een boom,
die alle andere in rijkdom van bloei overtreft. Waar denkt gij, dat hij
vandaan kwam?
--Uit Perzie, het vaderland der rozen.
--Neen.
--Uit Indie dan.
--Neen.
--Dan van een der Grieksche eilanden.
--Ik zal het u vertellen, zeide zij. Een reiziger vond hem, kwijnende
aan den weg op de vlakte van Rephaim.
--O, in Juda!
--Ik plantte hem in den pas door den Nijl overstroomden bodem. De
zuidenwindjes speelden door zijne takken en kweekten hem op, de zon
kuste hem vol medelijden ... toen kon het niet anders, of hij moest
groeien en bloeien. Nu sta ik in zijne schaduw en beloont hij mij door
zijn liefelijke geuren voor de moeite, die ik mij voor hem gegeven heb.
Zoo de rozen, zoo ook de mannen van Israel. Waar zullen zij tot
volmaaktheid komen, anders dan in Egypte?
--Mozes was slechts een uit millioenen.
--Neen, er was een droomenuitlegger. Vergeet gij dien?
--De vriendelijke Pharao's zijn dood.
--O ja, de rivier, aan wier oever zij woonden, zingt hun een slaaplied
toe in hunne graven. Nochtans schijnt dezelfde zon over hetzelfde volk.
--Alexandrie is een Romeinsche stad.
--Zij heeft slechts van schepter verwisseld. Cesar ontnam haar dien van
het zwaard, en gaf haar in ruil dien van de wetenschap. Ga met mij naar
het Brucheium en ik zal u de wijsheid der volken toonen; naar het
Serapeion en gij aanschouwt het volmaakte in de bouwkunde; naar de
Bibliotheek, en gij kunt de onsterfelijken lezen; naar den Schouwburg,
|