|
ele samenstelling is. Laat bij beurte al dien glans door het
scheidend prisma van uw critischen geest op den donkeren wand van uw
diepste gevoel vallen en zie: van alles blijkt het hoogst-geestelijk
spectrum een.... Overal is het de hoogere, en een gloedende, lyriek;
overal zijn het de kleuren der stralende metaforen; overal de
lichtbanden eener nergens onderbroken zielsmuziek. Maar toch, nergens
zoo rijk, zoo fel aanwezig als in de afstraling van het Hooglied. Hoe is
hier op verwonderlijk-eenende wijze de zoetste aardsche liefde aan de
mystieke extase gehuwd. Welk een roes der zinnen en welk een
doorgeestelijktheid.... Wat zou het ook anders dan een zon kunnen zijn,
die hier de bloembedden van Sjaron's geurende rozen en spelemeiende
gelieven verheerlijkt, ginds, en tegelijkertijd, door de boogramen der
aloude tempelgewelven de schemering goudelend komt verrijken, en met "de
kus Zijns Monds", de mystieke aanraking van zijn in sluier van licht
verborgen Oerlicht, de Cheroebiem en de Arke, de voorhangen en de
altaren omgloriet....--Laat ons dit dan begrijpen en vaststellen, dat
dit Lied der Liederen de maatstaf aller Joodsche lyrische kunst moet
zijn, want dat dit Lied, boven alles, de meest wezenlijke bestanddeelen
van het Joodsch, dichterlijk genie omvat. Het antieke Israel bevond zich
toen het werd geschreven, in het zenith zijner grootheid, ongedrukt,
vrij van alle beenging; het kon zich geven en het gaf zich in de
bloeiende naaktheid eener jeugdige ziel die nog niet de lidteekenen van
schandelijke wonden behoeft te verbergen. Het zong uit in dit lied heel
de zinnelijkheid maar ook heel het extatische godsverlangen van zijn
Oostersch hart; het schiep in dezen zang beelden na beelden, want zijn
jonge ziel was vol liefde en de eenheid der dingen lichtte voor haar;
het dompelde de woorden in een ambrosia van zoetheid en van streeling;
er is een vleien en een lokken, er varen melodieen, [p.3] er zuchten
weggekuste fluisteringen in dit Hebreeuwsch, als ik nooit elders
klank-vereeuwigd heb gevonden. En er is ook een uitbundigheid in, die,
hoog den godenbeker heffend, den deinzenden eenvoud in 't gezicht lacht
... een pralende rijkdom, zoo rijk, dat hij zich zelfs der schamelheid
van een enkelen rhetorischen smuk niet schaamt.[1] En als later, in de
diaspora, na de wreede, met stomheid slaande overheersching der Gothen,
de intocht van het Arabische broedervolk in Spanje voor Israel een
gelukkiger tijd laat dagen, dan klinkt we
|