t climaat is, bewijst
de ontzettende cycloon die daar plotseling opkomt en op enkele meters
afstand van ons alles vernielt, eeuwenoude eiken met wortel en al uit
den grond rukt, de planten mijlen ver wegslingert.... Ons uitzicht is nu
meteen vrij gekomen en wij vervolgen dankbaar en vol natuurgenot onzen
weg."
Zelden, nietwaar, zal dat vermaarde "droge" van ons overigens zoo natte
Holland, zich als tegelijkertijd zoo sappig en frisch hebben
geopenbaard. En toch zijn deze prikkel-idyllen van onzen begaafden
spotter, in al hun heuglijke deugdelijkheid nog slechts een begin; een
begin, dat dan ook inderdaad noch het verrassende, noch het min of meer
jeugdig-kleine van bijna elken aanvang van iets zeer
beteekenisvol-nieuws mist. Dat beteekenisvolle, en voor ons land
nagenoeg nieuwe, is: de ontwikkeling van den artiest-criticus in diens
eigen lijn tot scheppend kunstenaar: den schrijver van den Conte en
marge--men kent immers de buitengemeen-fraaie, soms zelfs grootsche
kunstwerkjes van een Lemaitre in dit genre?--welke het air heeft van je
zou zoo zeggen geen critiek te zijn en dit toch, o zoo fijntjes, o zoo
stimuleerend en verheuglijk is.??--Toen ik indertijd, de aandacht mijner
Het Jonge Leven-lezers op de Prikkel-Idyllen vestigend, de parodie, om
hun haar wezen duidelijk te maken, vergeleek bij de sluipwesp, die, haar
eitjes in de rups leggend, in het lichaam van deze en door vernietiging
daarvan, eigen geslacht doet geboren worden en gedijen, was, zoo dunkt
mij nog altijd, dit beeld niet onjuist, zelfs ook indien meer in 't
bijzonder in betrekking tot 's heeren Veth's werk beschouwd, voor zoover
dit er inderdaad nu en dan in slagen mocht, het schadelijk broedsel der
Schundlektur te knauwen, maar hoe onjuist daarentegen was 't in zijn
toepassing op dat werk, wanneer men er op let, hoe geheel zonder
boosheid en venijn het is, hoe gul de lach er in klinkt, hoe open en
luidruchtig het leeft. En juist nu [p.67] de coincidentie dezer feiten:
dat de parodie op een boek toch in zekeren zin een Conte en marge van
dat boek kan worden genoemd; dat de Prikkel-Idyllen wel ongetwijfeld
zeer geprononceerde parodieen zijn maar ook even zeker kiem-elementen
van de niet-parodieerende Conte en marge in zich hebben, en dat de heer
Veth criticus is, doet mij hopen en verwachten, dat 't hem gegeven moge
zijn, ook dezen schoonen uitlooper van den critischen geest in Holland
te stekken. Zulk een Conte kan van alles in zich bevatten: fijne ir
|