zien doen: ik heb Het--zeer dandylike--Vest
opengemaakt, bergen vrij onnutte literaturige bagage uit binnen- en
buitenborstzak gehaald en--en daarop wil ik nu maar neerkomen:--wat
denkt ge wie z'n breedgewelfde borst d'r onder zat?... "Nu van Van
Genderen Stort natuurlijk," zegt ge schouderophalend.... Mis!... van
Falkland!--Gelijk ook in De Tanden--zeer gaaf en fraai--mijn
anthropologische blik een duidelijke verwantschap ontdekte met het gebit
van den Homo Handelsbladensis, al is dit scherper....
Maar, eindelijk! las ik Tobias Peppel.... En nu, weg van hier, narrige
criticus met je bittere spotternijen! Hier is iets te bewonderen, hier
iets lief te hebben! Die slungel van 'n Peppel is zoo prachtig
neergezet, in zijn weerzinwekkende lamlendigheid, ten voeten uit....
Hierin breekt van Genderen's revolutionair gevoel, waarzonder geen
waarachtig kunstenaar wordt geboren, zijn opstandsgevoel tegen het
gehate onechte zoo machtig uit.... Och, ik erken het, ik was er soms
niet ver van af, dezen schrijver voor een dier trieste heeren te houden,
in schrikwekkend aantal onder de jongeren te voorschijn tredend, die
zonder noemenswaardig talent, van hun literaire "gedistingeerdheid," hun
"kalme nuchterheid" en kurk-droog gezond-verstand hun schrijversleven
moeten rekken; een dier essayisten--over het leven of over boeken, doet
er niet toe--die teemen, teemen, teemen, onmachtig tot een blijde
opzwaai van levensvolheid, tot een moment van dat fonkelend
zich-zelf-genieten van den geest, dat scheppen is. Maar Tobias Peppel
vooral heeft mij gelukkig mijn dwaling doen inzien. De heer Van Genderen
ontdoe zich van dien jammerlijken verfijningsschijn. Hij late dien aan
the mob of gentlemen who write, de verdroogde Physalis-kelken der
literatuur, die met de herfstige blos hunner dorheid in porceleinen
vaasjes zonder aarde of water kunnen prijken, [p.36] omdat zij dood zijn
en toch zoo knapjes kunnen schudden en rammelend-geluiden alsof er leven
in hun doode bollen zit. Hij getrooste zich de "viesheid" en zwartheid
der vochte aarde, die al het levende voedt.--Van de ijdele gedachte tot
het stralende beeld, zei eens Verwey, en ziedaar de oorlogskreet tegen
de veldwinnende neiging dier onmachtigen, om de--vaak
gecopieerde!--naakte "gedachte" ten troon te heffen!
Een kunstenaar, en dus ook de heer Van Genderen Stort, moet beelden.
Nov. 1915.
* * * * *
[p.37] JOANNES REDDINGIUS: EEN ROMANTISCHE JONG
|