ngen denken--zoo hartig bewonder ik zijn verzen.
Hij is wellicht de zoetstemmigste en meest ontcultuurde, in
kinderlijk-zuiver verkeer met de schoonheid van aarde, zon en hemel
levende, natuurdichter, dien we bezitten. Ja waarlijk, zoo het de
schalke bedoeling der rijk-grillige en al-vermogende.Natuur zou zijn
geweest, eens een geest te scheppen, schoon-menschelijk en puur eenen
vogel gelijk, in al zijn gedragingen, zij had voorwaar nooit voller haar
bedoeling kunnen verwezenlijken, dan toen zij onzen Reddingius
voortbracht. Gij loopt ievers 'nen schoonen zomeruchtend op de blonde
wegelkens de velden entlang--entre paranthese ... hoe kom ik plotseling
zoo vlaamschig te schrijven?... Ach ja ... wel drommels!... dat is die
lichte Gezelle-invloed, hier en daar, in deze verzen, welke mij die
onbewuste associatie-parten speelt--en ge hoort den lieven vogelslag,
het zuivere merel- en vinkgefluit in de boomen, zoo'n kort
bekoorlijkheidje als Het liedje dat verloren liep, of zoo'n klein maar
zuiver zelf-karakteriseerinkje--vogels zijn daar bazen in: sommige
fluiten zelfs hun eigen naam!--als die eerste twee strophen van
Vrijheid.... Het liedje is uit, ge staat stil, ge loopt weer voort, ge
zoekt den zanger ... he, wa's dat?... tik, zeit 't op uw hoed ... hahaha
...onze dichterlijke vogel laat een stukje proza vallen....--Neen,
heusch niet, lezer, niet zoo haastig, lach niet om 't gebeuren noch
schrei om m'n hoed, en evenmin verontwaardig u over mijn zonderlinge
wijze van voorstellen of verdenk mij, dat ik het pastorale beeld zou
willen vervolmaken [p.41] door zelfs oude koeien uit 'n sloot te halen:
ik laat thans Een Romantische Jongen onder den niets verklappenden
waterspiegel rusten. Maar het toeval wilde, dat, toen ik dezer dagen aan
het lezen van onzen bundel was, langzaam vorderend, juist omdat ik zoo
kalmpjes en liefjes genoot, dat toen juist mij De Nieuwe Gids van deze
maand in handen kwam en ik daarin een kritiekje over Marie Metz-Koning's
nieuwe "occulte" boek vond van de hand van onzen dichter--een brokje
proza dus. En weer trof het mij hevig--en nu niet het brokje maar het
feit:--hoe men in zijn proza vaak dezelfde elementen, maar ontbonden en
verworden, hervindt, die in zijn lieve zangen tot bloed en bloeiend
lichaam, tot stralenden oogenglans en klinkende stem zijn geworden. Onze
dichter, die niet als Gorter in diens jeugd--overigens alle vergelijking
ter zijde!--een grieksch-heidensch natuurpoeet, maar een pantheist
|