peren, den grootsten Cyrano, dien wellicht ooit de wereld droeg. Zie
dan weer, even:
Ik ben een slecht slaaf--: waar is Uw genade?
Mijn hart is nacht--: waar blijft Uw dageraden?
Uw hemel kan ik winnen door mijn dienst:
Dat's loon--: waar zijn Uw gunst en liefdedaden?
Dit is de lenigheid en de triomf van de schoonheid-grijpende ziel te
midden van den hartstocht der opstandigheid....--En dit, vooral dit, de
triomf van de lenige en vrije ziel die de schoonheid grijpt te midden
van het vertwijfelen aan den zin en de rechtvaardigheid van het leven:
In donkren hoek van levens tuin verschrompeld,
Door 't eenig-welig onkruid overrompeld,--
O Hart, gelijk een rozeknop beklemd,
En als een tulp in eigen bloed gedompeld!
Nu begrijpt ge 't: dan slechts kan men zulk een groot dichter, zulk een
schepper van hoogere lyriek zijn, als niets de ziel weerhouden kan,
overal, op de moeizame steilten en verre hoogten der wereld bloemen van
schoonheid te plukken; het gevaar van den tocht, de gepijnde voeten, het
wildkloppende hart, alles een aansporing te meer om te gaan daarheen,
daar troost, daar loon te vinden. Keert hij van daar terug--de zeldzame
bloemen die hij plukte verhalen heerlijk van zijn vreeselijken tocht....
En daalde hij ten afgrond, "overdekten hem machtige wateren", hij greep
de parel der schoonheid, en liet ze niet los; aanschouwt hij weer de
zon, hij wordt de louteraar en de smeder van haar goud....--
Dat onze dichter nu, ofschoon hij die lenigheid en die vrijheid niet
kent, ofschoon hij geen triomfeerende maar een bevangen geest is, toch
in zijn beste verzen den zoom van het gebied van zulker hoogere zielen
lyriek heeft mogen betreden, dat heeft hij daaraan te danken, dat dan
althans een uitgang van zijn kerker openstond, die waarvoor de muzikale
schoonheid den bevrijde wacht: in die beste verzen leeft het schoon
eener zoet-zinnelijke welluidendheid.
* * * * *
Men heeft de meening uitgesproken, dat niet-Joden deze verzen niet
voldoende zouden kunnen waardeeren, omdat zij te subjectief-Joodsch
zouden wezen en dat men althans als Jood moest geboren zijn, om diep in
hun gevoelssfeer te kunnen doordringen[17]. Dit laatste is op zichzelf
zeer juist, doch het lijkt mij tevens een opmerking, die hier weinig ter
zake doet. De vraag is niet of zekere lezers werkelijk diep in de
gevoelssfeer van een zeker werk kunnen dringen, de vraag is of die
lezers do
|