groote machten van het leven
als die der kunst.
[p.27] Het leven: als ons met de dronkenschap en de verrukking van haar
aanwezen de liefde vervult, zoo meenen wij haar diepte en hoogte te
kennen. Wij denken en spreken van haar in vervoering en als uit diepste
weten. Zelfs later is de bloote herinnering aan ons machtig gevoel nog
in staat, ons bijwijlen te doen denken, dat wij haar volledig kenden.
Indien ten tijde onzer vervoering iemand tot ons zou zeggen: "Gij kent
de liefde niet, maar slechts een onnoemelijk klein deeltje harer
onmetelijkheid," wij heetten hem een dwaas, en nochtans--vraag uw rede,
wie hier de dwaas is.... Dat zeer kleine schelpje van onze ziel, door
die oceaan op het strand geworpen, van zoo weinige harer druppelen
volgestort, of weer ledig van haar, weggevoerd of in haar nabijheid
gelaten, houdt het niet op te ruischen van haar.
En de kunst? Vraag uw rede, of wij kleinen, de liefde en den haat, het
denken en voelen van een Salomo en een Shelley, een Kayyam en een Dante
kunnen door-voelen. Zij zegt u duizendmaal: neen, dat kunt gij niet.
Niettemin, zoo wij hen lezen, zoo wij ons begeven in hun invloedsfeer,
dan vervult ons immer weer dezelfde illusie, dezelfde dronkenschap, en
onze van liefde en verrukking verblinde ziel stamelt: O, Heerlijken, ik
zou u niet begrijpen, liever stierf ik, hier in mijn hart voel ik het,
dat ik u niet slechts begrijp, maar dat ik een met U ben, ge hebt mij
tot U genomen, ik leef met U en niet zonder U, ik kan u nooit meer
verlaten....--En nochtans?...
Als de Miltoniaansche Adam onder de heerlijkheid des Eeuwigen in den
visioenen-vollen sluimer der verrukt-overweldigden zinkt ... wat kan hij
dan meer hebben gedaan dan zich voldrinken uit die oneindige
Heerlijkheid?.... O, Dichter, wij staan voor u, wij Ariers, wij
Semieten, wij alle geslachten der aarde, wij allen zien tot u op, wij
wachten uw woord verlangende. Maar zie, als ge nu spreken zult buiten de
heerlijkheid der Grooten en slechts met de taal van een diep-gevoelig
mensch, zoo zullen slechts de Ariers u toejuichen en liefhebben, als gij
over de gevoelens en voorstellingen der Ariers spreekt, en de Semieten
als gij over dier gevoelens spreekt, en elk ras en elk volk slechts
wanneer uwe zegging zich aan hun zielesfeer verbindt. [p.28] En uw loon
zal gering zijn en uw zege onvolledig en die van een sterveling.
Evenwel, wanneer ge, 'schoon slechts sprekend gelijk ieder mensch, ook
de grootste, uit uw eigen zeer
|