erker de daling wordt.
Niemand zal tegenspreken, dat in de verluchte getijboeken de
kalenderbladen die, waarop de heilige geschiedenis staat afgebeeld,
overtreffen. Daar kon men met directe waarneming en vertellend weergeven
volstaan. Maar om een gewichtige handeling, een bewogen voorstelling met
veel personen op te zetten, was bovenal dat gevoel voor rythmischen
opbouw en eenheid noodig, dat eertijds Giotto gekend had, en dat opnieuw
door Michel Angelo werd begrepen. Het wezen nu der vijftiende-eeuwsche
kunst was veelheid. Slechts daar, waar de veelheid zelf tot eenheid
werd, werd het effekt van hooge harmonie bereikt, zooals in de
Aanbidding van het Lam. Daar is inderdaad rythme, een onvergelijkelijk
sterk rythme, een triomfantelijk rythme van al die stoeten schrijdend
naar het middelpunt toe. Doch het is als 't ware door een bloot
rekenkundige nevenschikking, uit de veelheid zelf, gevonden. Van Eyck
ontloopt de moeilijkheden der compositie, door slechts voorstellingen
te geven in strenge rust; hij bereikt een statische, geen dynamische
harmonie.
Hier bovenal ligt de groote afstand, die Rogier van der Weyden van Van
Eyck scheidt. Rogier beperkt zich, om het rythme te vinden; hij slaagt
niet altijd, maar hij streeft.
Nu bestond er voor de voornaamste onderwerpen der heilsgeschiedenis een
strenge, oude verbeeldingstraditie. De schilder behoefde de ordonnantie
van zijn tafereel niet meer zelf te zoeken. [970] Sommige dier
onderwerpen brachten een rythmischen bouw bijna vanzelve mee. In een
beweening, een kruisafneming, een aanbidding der herders, kwam het
rythme als van zelve. Men denke aan de pieta's van Rogier van der Weyden
te Madrid, die van de Avignonsche school in het Louvre en te Brussel,
van Petrus Cristus, van Geertgen tot Sint Jans, van de Belles heures
d'Ailly. [971]
Wordt echter het tafereel woeliger, zooals bij de bespotting, de
kruisdraging, de aanbidding der koningen, dan stijgen de moeilijkheden
der compositie, en een zekere onrustigheid, onvoldoende eenheid der
voorstelling is veelal het gevolg. En als de kerkelijke iconografische
norm den kunstenaar geheel begeeft, dan staat hij vrijwel hulpeloos.
Reeds de rechtspraaktafereelen van Dirk Bouts en Gerard David, die
nog een zekere statige ordonnantie meebrachten, zijn vrij zwak van
compositie. Linksch en onbeholpen wordt zij in de marteling van Sint
Erasmus, "het dermwinderken" van Leuven, en van Sint Hippolytus, door
paarden uiteengetrokken, te B
|