laart de dichter: "Se pour estrangier ma Muse je
parle des diex des paiens, sy sont les pastours crestiens et moy."
[1027] Evenzoo schuift Molinet, wanneer hij in een droomgezicht Mars en
Minerva laat optreden, de verantwoordelijkheid op "Raison et Entendement",
die hem zeiden: "Tu le dois faire non pas pour adjouter foy aux dieux et
deesses, mais pour ce que Nostre Seigneur seul inspire les gens ainsi
qu'il lui plaist, et souventes fois par divers inspirations." [1028]
Veel van het litteraire paganisme der vol ontwikkelde Renaissance valt
niet ernstiger op te nemen dan deze uitingen. Van meer beteekenis voor
het doordringen van den nieuwen geest is het, wanneer zich een besef van
waardeering van het heidensch geloof, met name het heidensche offer, als
zoodanig aankondigt. Ook dit besef kan doorbreken bij hen, die met hun
gedachtenvormen nog stevig in de Middeleeuwen staan, gelijk Chastellain
deed.
"Des dieux jadis les nations gentiles
Quirent l'amour par humbles sacrifices,
Lesquels, pose que ne fussent utiles,
Furent nientmoins rendables et fertiles
De maint grant fruit et de haulx benefices,
Monstrans par fait que d'amour les offices
Et d'honneur humble, impartis ou qu'ils soient
Pour percer ciel et enfer suffisoient." [1029]
Midden in het middeleeuwsche leven klinkt soms opeens het geluid der
Renaissance. Bij een pas d'armes te Atrecht in 1446 verschijnt Philippe
de Ternant, zonder naar de gewoonte een "bannerole de devocion" te
dragen, een lint met een vrome spreuk of figuur. "Laquelle chose je ne
prise point", zegt La Marche van deze verwatenheid. Maar nog verwatener
is het devies, dat Ternant draagt: "Je souhaite que avoir puisse de mes
desirs assouvissance et jamais aultre bien n'eusse." [1030] Het kon de
lijfspreuk zijn van den vrijdenkendsten virtuoso der zestiende eeuw.
Niet uit de klassieke litteratuur behoefden de geesten dit werkelijke
paganisme te putten. Zij konden het leeren uit hun eigen middeleeuwschen
schat, uit den _Roman de la rose_. In de erotische cultuurvormen, daar
lag het ware heidendom. Daar hadden van eeuwen her Venus en de Liefdegod
een schuilhoek gehad, waar zij iets meer dan een louter rhetorische
vereering vonden. Jean de Meun, dat was de groote heiden geweest. Niet
zijn vermenging van godennamen der Oudheid met die van Jezus en Maria,
maar zijn vermenging van de stoutste aanprijzing van aardschen wellust
met christelijke zaligheidsvoorstellinge
|