landen
daarentegen was de geest en de vorm der samenleving nog zoo
middeleeuwsch, dat het streven naar een vernieuwde en gezuiverde
uitdrukking er zich aanvankelijk slechts belichamen kon in volkomen
ouderwetschen vorm: de rederijkerskamers. Als genootschappen zijn zij
enkel een voortzetting van de middeleeuwsche broederschap, en de geest,
die in hen spreekt, heeft zich nog enkel in het zeer uiterlijk formeele
vernieuwd. Eerst het bijbelsch Humanisme van Erasmus inaugureert er de
moderne beschaving.
Frankrijk kent niet den ouderwetschen toestel der rederijkerskamers,
maar zijn "nobles rhetoriciens" gelijken ook nog niet op Italiaansche
humanisten. Ook zij bewaren nog veel van middeleeuwschen geest en
vormen. Ten opzichte der Fransche letterkunde der vijftiende eeuw kan
men zonder overdrijving zeggen, dat die schrijvers en dichters, die
zich het meest vrij houden van klassicisme, nader staan tot de moderne
ontwikkeling der litteratuur dan zij, die de idealen van latiniteit en
oratorie huldigen. De modernen, dat zijn er de onbevangenen van geest,
zelfs als zij dien nog kleeden in den middeleeuwschen vorm: Villon,
Coquillart, Henri Baude, ook Charles d'Orleans en de dichter van
_L'amant rendu cordelier_. Juist het klassicistische streven doet zich
hier, althans wat dicht en proza betreft, als den remmenden invloed
gelden. De pompeuze woordvoerders van het zwaar gedrapeerde
Bourgondische ideaal: Chastellain, La Marche, Molinet, dat zijn de
ouderwetsche geesten der Fransche litteratuur. Zoodra ook zij zich nu
en dan losmaken van hun ideaal van kunstvaardigheid, en dichten of
schrijven, wat hun ter harte gaat, eenvoudigweg, worden zij leesbaar,
en doen zij tegelijk moderner aan.
Een dichter van den tweeden rang, Jean Robertet (1420-1490), secretaris
van drie hertogen van Bourbon en drie Fransche koningen, zag in Georges
Chastellain, den Vlaming-Bourgondier, het puik der edele dichtkunst. Uit
die bewondering sproot een litteraire correspondentie voort, die het
zooeven beweerde kan illustreeren. Om met Chastellain in kennis te
komen, bedient Robertet zich van de bemiddeling van zekeren Montferrant,
die als gouverneur van een jongen Bourbon, aan 't hof van zijn oom van
Bourgondie opgevoed, te Brugge woonde. Hij zond dezen twee brieven voor
Chastellain, een in 't Latijn en een in 't Fransch, benevens een
hoogdravend lofdicht op den bejaarden hofchronist en dichter. Toen deze
niet terstond op den aandrang van een litteraire br
|