ijk
getuigenis, hoe een inspiratie op het werk, waarin wij vooral den advent
van de moderne gedachte zien, toch weder een zuiver middeleeuwsche
schepping kon opleveren.
Het was overigens niet als Laura's dichter, dat Petrarca buiten Italie
zijn naam verworven had. Hij is voor Jean de Monstreuil de "devotissimus,
catholicus ac celeberrimus philosophus moralis." [998] Ook als zoodanig
wordt hij nog opgenomen in de echt middeleeuwsche gedachte. Er is sprake
van betrekkingen tusschen Petrarca en Geert Groote. Jean de Varennes,
de geestdrijver van Saint Lie, [999] ontleent voor een nieuw gebed, dat
hij samenstelt, den tekst aan Petrarca: Tota caeca christianitas. Hij
roept diens gezag in, om zich te vrijwaren voor de verdenking van
ketterij. [1000] Dionysius de Kartuizer neemt uit Petrarca's _De Vita
solitaria_ een klacht over om het verlies van het heilige graf; "maar
omdat de stijl van Franciscus rhetorisch en moeilijk is, zal ik liever
den zin dan den vorm van Franciscus' woorden aanhalen." [1001]
De schoone geesten in Frankrijk werden nog tot een bijzonderen ijver in
hun klassieke letteroefeningen geprikkeld, om den schimp van hun
bewonderden Petrarca, dat buiten Italie geen redenaars en dichters te
zoeken waren, [1002] te logenstraffen. Nicolas de Clemanges en Jean de
Monstreuil komen tegen zulk een uitspraak in verzet. [1003]
Evenals Petrarca is ook Boccaccio om zijn moraliseerende geschriften
vermaard, als de beschrijver van het lot der beroemde mannen, "le
docteur de patience en adversite". Voor Chastellain [1004] is messire
Jehan Bocace een soort impresario der Fortuin geworden; _Le Temple de
Bocace_ betitelt hij een zeer barok tractaat over allerlei tragisch
lotgeval van zijn tijd, waarin de geest van den "noble historien" wordt
aangeroepen, om troost in haar rampspoed te schenken aan Margareta van
Engeland.
Terwijl de geleerde auteurs den klassiek Latijnschen briefstijl reeds
beheerschen met volkomen vaardigheid, vertoonen de wereldlijken, bij al
hun bewondering voor de Oudheid, somtijds nog een diepe onwetendheid.
Machaut (hoewel geestelijke geen geleerde en wereldsch als dichter)
verhaspelt de namen der zeven wijzen op de wanhopigste manier.
Chastellain verwart Peleus met Pelias, La Marche doet het Proteus en
Pirithous. De dichter van _Le Pastoralet_ spreekt van "le bon roy
Scypion d'Afrique", de schrijvers van _Le Jouvencel_ leiden "pollitique"
af van [greek: _polyt_] en een gewaand Grieksch "icos, gard
|