|
iefwisseling inging,
vervaardigde Montferrant een wijdloopige aansporing naar het oude
recept: "les Douze Dames de Rhetorique" waren hem verschenen, genaamd
Science, Eloquence, Gravite de Sens, Profondite enz. Voor die verlokking
bezweek Chastellain, en rondom les Douze Dames de Rhetorique groepeeren
zich nu de brieven van het drietal; [1015] het duurde overigens niet
lang, of Chastellain had er genoeg van, en sneed verdere briefwisseling
af.
Bij Robertet ziet men de quasi-moderne latiniteit op haar malst. "J'ay
este en aucun temps en la case nostre en repos, durant une partie de la
brumale froidure", aldus een verkoudheid. [1016] Even zot zijn de
hyperbolische termen, waarin hij zijn bewondering uit. Als hij eindelijk
zijn dichterlijken brief van Chastellain (zeer veel beter dan zijn eigen
poezie inderdaad) beet heeft, schrijft hij aan Montferrant:
"Frappe en l'oeil d'une clarte terrible
Attaint au coeur d'eloquence incredible,
A humain sens difficile a produire,
Tout offusquie de lumiere incendible
Outre percant de ray presqu'impossible
Sur obscur corps qui jamais ne peut luire,
Ravi, abstrait me trouve en mon deduire,
En extase corps gisant a la terre,
Foible esperit perplex a voye enquerre
Pour trouver lieu et oportune yssue
Du pas estroit ou je suis mis en serre,
Pris a la rets qu'amour vraye a tissue."
En in proza voortgaande: "Ou est l'oeil capable de tel objet visible,
l'oreille pour ouyr le haut son argentin et tintinabule d'or?" Wat zegt
Montferrant, "amy des dieux immortels et cheri des hommes, haut pis
Ulixien, plein de melliflue faconde" er wel van? "N'est-ce resplendeur
equale au curre Phoebus?" Is het niet meer dan Orpheus' lier, "la tube
d'Amphion, la Mercuriale fleute qui endormyt Argus?" enz. enz. [1017]
Gelijken tred met de uiterste gezwollenheid houdt de diepe
schrijversnederigheid, waarmee deze dichters het middeleeuwsche
voorschrift getrouw blijven. En zij niet alleen; al hun tijdgenooten
huldigen nog dien vorm. La Marche hoopt, dat men zijn Memoires zal
kunnen gebruiken als mindere bloempjes in een krans, vergelijkt zijn
arbeid met het herkauwen van een hert. Molinet verzoekt alle "orateurs",
om zijn werk te besnoeien van het overbodige. Zelfs Commines hoopt, dat
de aartsbisschop van Vienne, wien hij zijn werk zendt, het misschien zal
kunnen opnemen in een Latijnsch geschrift. [1018]
In de dichterlijke correspondentie van Robertet, Chas
|