n ruim
voldoende om 'n afgetobden gebreklyder op 'n dwaalspoor te helpen. De
man had meegedaan in 't maken van _thee_ die in Gelderland langs de
wegen groeit. En hy leed onder 't besef van die fout ...
Ga heen in vrede, roep ik hem by dezen toe, en maak geen valsche thee
meer. Uw zonden zyn u vergeven. _Ik_ weet wat gy gedragen hebt. En
daarover, en omdat ge overigens uw geheel moeilijk leven offerdet aan
de waarheid!
Maar niet dat vertelde ik aan m'n table-d'hoters. De tot 'n rampzalig
einde veroordeelde _pointe_ van m'n verhaal kwam hierop neer, dat
ik--natuurlyk zonder namen te noemen--iets over die Geldersche-
theekultuur gezegd had aan ... 'n industrieel die allerliberaalst was.
De man had me--daar gaat de _pointe_!--ouwerwetsch en dom gevonden, en
geantwoord "dat zulke dingen overal gebeurden, en dat hyzelf 'n fabriek
had van koffiboonen."
De gasten praatten door alsof ik niets interessants gezegd had. De
witte dassen bleven zuurkyken.
M'n ouderling--hy was dit inderdaad--scheen verstand van wyn te
hebben. Gedurig hield hij z'n glas tegen 't licht, en doorboorde het
met kennersblikken. Hy dronk echter zeer weinig, waaruit ik opmaakte
dat de wyn niet deugde. Ik bedroog me. Hy verzekerde z'n buurman die
hem daarnaar vroeg, dat de wyn uitstekend was. Maar ... zonderling, hy
zei dit op ontevreden toon, en als iemand die 'n onaangename waarheid
verkondigt.
Met bliksemsnelheid nam ik die byzonderheid aan als opheldering van
z'n zuurkyken. De wyn is goed, hy is er boos om. My ziet-i boos aan,
dus is hy goed op me ... zoo zal 't wezen!
Weer mis! Hy was me volstrekt niet welgezind. Integendeel. Z'n heele
linnenkast was hevig op me verstoord. Dit bleek uit de wys waarop hy
't zoutvat niet zien wilde, dat ik hem toeschoof toen hy dit scheen te
zoeken. Hy wou van my en m'n zout niet gediend zyn, en voorzag zich
elders, uittartend-duidelyk met opzet.
Twee _pointes_ in 't water, zout versmaad ... och, 't was zoo bitter!
--Wie is toch die ... heer, vroeg ik aan iemand naast me. "Man" durfde
ik niet zeggen, om de witte dassen.
En er werd my 'n naam genoemd, dien ik kende.
--Dat is 'n vrome familie, zei ik.
--Zeker! En hyzelf is vooral niet minder vroom dan de rest. Hy is ...
--Ouderling, wil ik wedden.
--Geraden! En hy is boos op je, omdat je ... nu dan, omdat je 'n
"vrydenker" bent.
't Was zoo! De witte dassen gloeiden van heiligen toorn "omdat ik den
CHRISTUS smaade, versmaadde" enz. Hy zou liev
|