van een reis uit het Oosten en had
een vreemd gewaad van schitterend gekleurde bloembladen aan. Zulke
bloemen groeien hier niet, dacht Johannes. Op het hoofd droeg hij een
donkerblauw bloemkelkje, dat nog een frisschen geur verspreidde, als was
het zooeven geplukt. In de hand hield hij den meeldraad van een
lotosbloem als koningsstaf.
Alle aanwezigen waren vol stillen lof over zijn goedheid. Hij had het
maanlicht in de duinen geroemd en gezegd dat de glimwormen hier bijna
even schoon waren als de Oostersche vuurvliegen. Ook had hij met
genoegen naar de wandversiering gekeken en een mol had zelfs opgemerkt,
dat hij goedkeurend met het hoofd had geknikt.
'Ga mede,' zei Windekind tot Johannes, 'ik zal u voorstellen.' En zij
drongen tot aan 's konings zitplaats door.
Oberon spreidde de armen vol vreugde uit, toen hij Windekind herkende en
kuste hem. Dit gaf een gefluister onder de gasten en afgunstige blikken
van het elfengevolg. De twee dikke padden in den hoek mompelden samen
iets van 'vleiers' en 'kruipen' en 'niet lang duren'; toen knikten ze
elkaar veelbeteekenend toe.
Windekind sprak lang in een vreemde taal tot Oberon en wenkte toen
Johannes om dichterbij te komen.
'Geef mij de hand, Johannes!' zei de koning. 'Windekind's vrienden zijn
de mijne. Waar ik kan, zal ik u bijstaan. Ik zal u een teeken van ons
verbond geven.' Oberon maakte van zijn halsketen een klein gouden
sleuteltje los en gaf dat aan Johannes, die het vol eerbied aannam en
vast in zijne hand sloot. 'Dat sleuteltje kan uw geluk zijn,' ging de
koning voort. 'Het past op een gouden kistje dat kostbare schatten
bevat. Maar wie dat heeft, kan ik u niet zeggen. Gij moet maar ijverig
zoeken. Als gij goede vrienden met mij en Windekind blijft en
standvastig en trouw zijt, zal het u wel gelukken.' De elfenkoning
knikte daarbij hartelijk met het schoone hoofdje en overgelukkig dankte
Johannes hem.
Daar begonnen drie kikkers, op eene kleine verhevenheid van vochtig mos
gezeten, de inleiding tot een langzame wals te zingen en er vormden zich
paartjes. De niet dansenden werden door een groen hagedisje, dat als
ceremoniemeester werkzaam was en schutterig heen en weer vloog, naar de
kanten gedrongen, tot groote ergernis van de twee padden, die klaagden
dat zij niets konden zien, en daarna begon de dans.
Dat was eerst grappig. Ieder danste op zijn eigen manier en verbeeldde
zich natuurlijk, dat hij het veel beter deed dan de anderen. De muizen
en kikv
|