open plekje,
waar de krekeltjes bezig waren tusschen het dunne, spichtige duingras
hun lessen te leeren.
Shrrr! Shrrr!
Een groote, dikke krekel was meester en overhoorde. Een voor een
sprongen de leerlingen naar hem toe, altijd met een sprong heen en een
sprong weer naar hun plaats terug. Wie mis sprong moest op een
paddestoel te pronk staan.
'Luister goed Johannes! dan kunt ge misschien ook wat leeren,' zei
Windekind.
Johannes verstond zeer goed wat de krekeltjes antwoordden. Maar het leek
niets op wat de meester op zijn school vertelde. Eerst kwam geographie.
Van de werelddeelen wisten zij niets. Zij moesten alleen 26 duinen
kennen en twee vijvers. Van hetgeen verder was kon niemand iets weten,
zei de meester, en wat er van verteld werd, was ijdele fantasie.
Toen kwam de botanie aan de beurt. Daarin waren ze allen erg knap en
werden veel prijzen uitgedeeld, uitgezochte jonge en malsche
grashalmpjes van verschillende lengte.
Maar de zooelogie verbaasde Johannes het meest. De dieren werden verdeeld
in springende, vliegende en kruipende. De krekels konden springen en
vliegen en stonden dus bovenaan, dan volgden de kikvorschen. Vogels
werden met alle teekenen van afschuw hoogst schadelijk en gevaarlijk
genoemd. Eindelijk werd ook de mensch besproken. Het was een groot,
nutteloos en schadelijk dier, dat zeer laag stond, daar het vliegen noch
springen kon, maar dat gelukkig zeldzaam was. Een klein krekeltje, dat
nog nooit een mensch gezien had, kreeg drie slagen met een rietje, omdat
hij den mensch bij vergissing onder de onschadelijke dieren telde.
Zoo iets had Johannes nog nooit gehoord.
Toen riep de meester op eens: 'Stilte! springoefening!' Dadelijk hielden
alle krekeltjes op met lessen leeren en begonnen op heel kunstige en
bedrijvige wijze haasje-over te spelen. De dikke meester het eerst.
Dat was zulk een vroolijk gezicht, dat Johannes in de handen klapte van
pret. Op dat geluid stoof de heele school in een oogenblik het duin in
en werd het doodstil op het grasveldje.
'Ja, dat komt er van, Johannes. Ge moet u niet zoo lomp gedragen! Men
kan toch wel merken, dat gij bij menschen geboren zijt!'
'Het spijt mij, ik zal mijn best doen. Maar het was ook zoo aardig!'
'Het wordt nog veel aardiger,' zei Windekind.
Zij staken het grasveldje over en bestegen de duin aan de andere zijde.
Oef! dat was zwoegen in het dikke zand; maar toen Johannes Windekind bij
het lichte blauwe kleedje greep, vloog hi
|