et geslacht van Atli, den begeerende, wordt met haar
over het water gedragen in Jonakers land, waar de tragische ondergang
wacht van de laatsten, die ooit van Siegfried en Brunhilde, ooit van
Goedroen stamverwanten waren.
_Ortroens klacht_ staat buiten de Siegfried- en de Goedroensage, sluit
zich echter zeer nauw, vooral bij deze laatste aan. Het schijnt een,
uitsluitend in het Noorden bestaand gedicht te zijn, dat den strijd
van Atli en Goenther nader tracht te verklaren.
Goenther beminde Ortroen, toen deze nog kind was, maar trouwt met
Brunhilde, haar oudere heldenzuster. Nadat deze gestorven was,
keert Goenthers liefde voor Ortroen weer terug, maar Atli wil er
niet van hooren, althans verzet zich er tegen. Toen hij dan ook van
verwanten hoorde, dat Goenther Ortroen toch had lief gehad, zond hij
zijn gezanten om Goenther uit te noodigen aan zijn hof, ten einde
hem en zijn geslacht aldus te kunnen vernietigen: het was voor Atli
een zeer welkom motief om nogmaals een poging te wagen Goenthers
schatten te bemachtigen, hetgeen hem door zijn huwelijk met Goedroen
niet was gelukt.
Ortroen verhaalt haar wedervaren aan Borgni, toen deze een kind
had gebaard. Dit kind heet te zijn van "den man, die Hagen doodde",
d. i. van Atli zelf. Atli had dus met Borgni gedaan wat Goenther deed
met Ortroen, en Atli wreekte op Goenther dezelfde daad, waaraan hij
schuldig stond.
Zoo eindigde het lied met de vraag, wat eigenlijk alle vermaningen
en raadgevingen, die Ortroens klacht behelzen, voor beteekenis
hebben. "Een ieder leeft toch volgens zijn eigen verlangen."
In den laatste der hier bewerkte heldenzangen--den _Zang bij den
molen_, dien de Edda van Snorri mededeelt--ligt weer de mythe van het
jaar, door heldengestalten gedragen, zooals zij in de godenliederen
door goden gedragen werd.
Frodhi, de achterkleinzoon van Wodan, regeerde over Denemarken
gedurende het vredestijdvak van Christi geboorte: men schreef den
vrede aan Frodhi toe. Deze bezat een molen die Grotti heette, en hij
kocht van een Zweedschen koning, Fjoelnir, twee maagden om den molen
te draaien. Zij maalden hem goud, vrede en geluk en zongen een lied
daarbij. Frodhi gunde haar echter geen rust, en toen maalden zij een
koning te voorschijn, die Mysinger heette. Deze koning doodde Frodhi,
nam den molen en de maagden mee, en liet ze zout malen. Maar het schip,
waarop de molen stond, verging.
De vredevorst Frodhi is de zomer (Freyer), de molen stelt de aarde
v
|