at buiten de tijden, buiten de ruimten. Alle werelden zijn
haar bekend, liggen open voor haar oogen.
Als een boom is het wereldleven, diep geworteld in de geheimenissen
van den oergrond, waar de wondere bronnen zijn, waaruit alle worden
ontspringt, waar de vrouwen geboren zijn, die het leven weven van
alle wezens op de aarde,--hoog in den hemel is zijn kruin, die als
de wolkenlucht de wereld omvat, en waarin de zon woont als een vogel.
In den beginne was de Wijde Gaping. Aan het Zuiden daarvan strekte
Vuurland zich uit,--in het Noorden was Nevelland. In Nevelland
lag Ruischkolk, waaruit de twaalf Hagelstroomen ontsprongen, die
het geheele noordelijke deel van Wijde Gaping vulden met ijs. Doch
uit Vuurland vlogen vonken over, en zij gaven warmte aan het ijs,
dat afdroop. Daaruit ontstond het eerste leven, Ruischreus, en hij
voedde zich met de melk van de koe, die Vochtrijk heette, en ook uit
ijs geboren was. De koe, de vruchtbare, likte aan de ijsblokken,
en daaruit kwam Buri, de Barende, op de wereld, wiens zoon Borr,
de Geborene, was. Van dezen waren Wodan, Will en Wei de zonen. Zij
doodden Ruischreus en schiepen uit hem hemel en aarde en zeeen, en zij
maakten Midgaarde in het midden en plaatsten er boomen in en gras,
en daarboven slingerden zij de lichtende schijven aan den hemel en
gaven haar banen en ordenden den dag en den nacht en maanden en jaren.
Toen verlangden de goden naar goud, dat stamt uit het diepe waterrijk,
en de noodlotsvrouwen stegen op uit de ondergeheimenissen van de
wereld. Met de begeerte naar goud kwam zondenschuld, het leed
van de menschen, die op aarde geschapen waren, strijd, oorlog,
broedermoord. Tegen de goden stormden de Wanen ten strijde, en de
Reuzen bouwden hun een burcht, maar vroegen de goud-lichte Freya als
loon. Toen daverde Thonarr's hamer zijn toornige slagen neer op de
krachten, die naar vernietiging streven.
Ook in Asengaarde, waar de goden eens zoo gelukkig waren geweest,
kwam afgunst en moord: Loge's nijd deed den blinden Hader Balder
dooden. Het was stormentijd, wolventijd, voor de wereld vergaat.
Wodan had aan Mimir's bron een oog geofferd, om te mogen drinken van
het wijsheidswater, en de Wanen hadden Mimir gedood en zijn hoofd
naar de Asen gezonden. Wodan mompelt met Mimirs hoofd, wanneer hij
vragend staat voor het wonderlijke gebeuren der dingen.
Reeds nadert de godenschemering, het wereldeinde is nabij. De wolven
in IJzerwoud zijn groot gegroeid, Helderwits ho
|