maken of okentrek te doen_.)
DE MEESTER, _met luider stem en langzaam_.--Past op dat gij de buiken
van uwe A's wel vol maakt, en dat gij de koppen van uwe B's wel naar
omhoog trekt!
GEROEP VAN ALLE KANTEN.--Meester, versnijd mijne pen
eens!--_Monsieur, ma plume_ is te slap! De mijne is te stijf! _La
mienne est trop maigre_! De mijne is te vet!
VICTOR, _een der leerlingen, aan Karel, die nevens hem zit_.--Ik heb
gedaan, eh na!
KAREL, _met zachte stem_.--Ja, ge zult gij wel op uw' kneukelen
krijgen. G'hebt weer altemaal _hanepooten_ gemaakt, gelijk gisteren.
VICTOR, _zijne stem, zonder het te weten, verheffende_.--Dan moeten
ze mijn' pen maar vermaken.--Karel, willen we wat _pennekepik_ doen,
eh?
DE MEESTER.--_Silence_ daar, met dat _lawijd_![29] Victor, pas op dat
uw geschrift niet goed is, gij zult het beklagen, vogel!
EDWARD, _die nevens Victor zit_.--Mag ik mee _pennekepik_[30] doen?
'k Zal eene nieuwe pen geven.
VICTOR, _bitsig_.--Neen, gij moogt niet meedoen, _aarzak_![31]
EDWARD, _schreeuwende_.--Dan zal ik het zeggen, zie na! Meester,
meester, Victor en Karel doen altijd _pennekepik_!
DE MEESTER, _met gramschap_.--Ha, ze zijn weer bezig,--ik had het
gelijk in 't oog. Wacht, luierikken, 'k zal u daar komen
_pennekepikken_ meteen! (_Hij trekt Victor met zijn oor_.) 'k Zal u
leeren, luie vlegel. Dat ligt daar den heelen dag te spelen, in
plaats van te leeren. Zijt ge niet beschaamd, dat gij het geld uwer
ouders zoo verkwist, deugniet? Moeten ze mij daarom alle maanden
betalen, omdat ge hier _pennekepik_ zoudt doen, _bedorvendans_?
VICTOR, _zoo sterk huilende, dat de meester zijne ooren met de
vingers stopt_.--Ai mij! ai ai! hi hi! och Heer! mijn oor! 'k zal het
aan mijn' moeder zeggen--dan ga ik naar een ander' school, zie na!
DE MEESTER, _streelend_.--Wees wijs, Victor, wees wijs, jongen. Gij
zult het niet meer doen, niet waar? Laat uw geschrift eens zien. Het
is beter dan gisteren,--dat verdient eenen _Bon_[32]. (_Hij schrijft
eenen bon op het papier van Victor en verwijdert zich_.)
VICTOR, _mompelende_.--Met zijne _bons_ altijd! Wat kan ik daarmee
doen? 'k Ben er vet mee, met zijne _bons_! Ai mij, mijn oor!
EDWARD, _tot den meester_.--Meester, het is zijn geschrift van
gisteren. Hij heeft daar straks eenen grooten _Rubbens_ in zijn
_cahier_[33] gemaakt.
DE MEESTER, _tot Edward_.--Zwijg! gij weet dat ik geene overdragers
kan lijden. (_Na eene tusschenpoos tot al de leerlingen_.) G
|