. Er
ontstonden in de Christelijke kerk twee partijen. De eene partij was die
der ontwikkelde en wijze Christenen, die de oude leeringen hoog hielden
en het goddelijk weten doorgrondden, de tweede was die der onwetenden,
de groote menigte der onontwikkelden, die tot het Christendom waren
aangetrokken door de zedelijke leeringen, maar van zijn hoogere wijsheid
niets begrepen. Zij gevoelden wrok tegen datgene, wat zij niet konden
deelen, en haatten alle wijsheid, die zij niet konden begrijpen; en zij
vormden eene groote partij in de kerk en waren gekant tegen kennis en
wijsheid en wijsbegeerte. Zij beweerden dat deze niets met godsdienst te
maken hadden, dat zij niet tot het Christendom behoorden, en dat slechts
de zedelijke leering en datgene wat gemakkelijk te begrijpen was, van
belang was voor de menschelijke ziel. En daar er toen evenals nu veel
meer onwetenden waren dan wijzen, en de onwetenden bovendien gesteund
werden door den val van het Romeinsche rijk, door oorlogen en invallen,
door de staatkundige moeilijkheden van den tijd en de ontevredenheid van
de groote menigte der armen, wier lot schromelijk was verwaarloosd,
spanden al deze dingen samen tegen de kennis en voor de onwetendheid,
zoodat de kennis uit het Christendom verloren ging en slechts de
zedelijke en geestelijke leering bleef. Hiertoe werkte nog een andere
oorzaak mede: in alle oude godsdiensten, en in het Christendom even goed
als in alle andere, bestonden twee soorten van leeringen. De eene voor
de groote menigte, eenvoudig en helder, omvatte slechts de zedelijke
voorschriften, welke den menschen leerden een goed leven te leiden, een
zeer eenvoudig verstandelijk onderricht, juist genoeg om de zeer
onontwikkelden voort te helpen; dit onderricht omvatte de leer der
broederschap en die der wedergeboorte, en de wet welke zegt dat des
menschen daden hem zijn geluk of ongeluk brengen. Deze wet welke wij de
wet van Karma noemen, werd geleerd opdat de menschen zouden inzien, dat
een goed leven, hier op aarde geleid, hun geluk zou brengen na den dood
en een beter leven, wanneer zij tot de aarde zouden zijn weergekeerd.
Deze dingen werden aan allen geleerd; maar meerdere kennis werd
toevertrouwd aan hen, wier leven zuiver was, aan hen, die het meest van
de openbare leeringen hadden begrepen, die werkelijk aan de wet van
Christus gehoorzaamden, en die in hun uiterlijk leven een hoogen graad
van reinheid hadden bereikt. Zij werden toegelaten tot wat wij de
myst
|