vroegste Christenen werden deze punten
niet van belang geacht. Eerst gedurende de ontwikkeling der kerk hebben
zij belang gekregen als dogmata, en een der redenen waarom het van
belang was deze datums vast te stellen, was dat zij ook reeds
heidensche feestdagen waren en behoorden tot de verschillende vormen
van zonaanbidding welke in het Westen verspreid waren. De jonge kerk nam
deze feestdagen over en schakelde ze in de geschiedenis van Jezus, daar
men toen de vrees nog niet kende voor den ongeloovigen kritikus der
negentiende eeuw.
Het verhaal van den Christus is van geheel anderen aard. Het woord
"Christus" is niet een naam die toebehoort aan eenen enkeling maar een
titel welke een zekeren rang aanduidt en sedert onheuglijke tijden
gebruikt werd om een zekeren graad van inwijding aan te duiden. Ieder
ingewijde die voorbij een zekeren graad van inwijding is, wordt een
Christus genoemd, welk woord "de gezalfde" beteekent. De zalving is een
deel van de plechtigheid van die inwijding, zoodat de inwijding den
mensch tot een "gezalfde" maakt. Ik zeide u reeds dat het verhaal van
den Christus van tweeerlei standpunt kan worden beschouwd, en wel in de
eerste plaats als een kosmisch verhaal, betrekking hebbende op het
heelal. In dit kosmisch verhaal stelt Christus den tweeden Logos voor,
den tweeden persoon in de drieeenheid. Deze tweede persoon in de
drieeenheid wordt in het Christendom erkend als de God-mensch en de
geschiedkundige Jezus wordt met dien God-mensch vereenzelvigd. Het
kosmische verhaal is in het kort het volgende: De tweede Logos, de
tweede persoon in de drieeenheid, daalde neder in de stof, om aan deze
zijn leven te geven: hij gaf zijn leven aan ieder schepsel dat ontstond.
Hij is het van wien Johannes schrijft: "Het Woord was bij God, en het
Woord was God. Alle dingen zijn door hetzelve gemaakt, en zonder
hetzelve is geen ding gemaakt dat gemaakt is". [Voetnoot: Johannes 1,
1-3] In het oude verhaal van deze nederdaling in de stof wordt gezegd
dat de tweede Logos in de stof gekruisigd is. Dit wil zeggen dat het
leven van God is gegeven om het leven van alle levende wezens te zijn en
dat God de banden der stof op zich nam, om dit leven mogelijk te maken.
Deze kosmische gebeurtenis wordt herhaald in de geschiedenis van iedere
menschelijke ziel, want wat in het heelal geschiedt, gebeurt ook in het
kleine heelal, in den mensch. Wanneer wij het verhaal van den Christus
toepassen op de menschelijke ziel, geven w
|