neer gij dan nog blijft bij de opvatting van het kind,
zal de wijsgeer, de man van de wetenschap agnostisch worden of atheist.
De erkenning van de waarheid, dat het godsbegrip moet beantwoorden aan
de beperkingen van het menschelijk verstand, dat het denkbeeld dat de
mensch van God heeft verschillend moet zijn naar gelang van de kracht
van zijn verstand, naar den aard zijner aandoeningen, naar de diepte van
zijn inzicht,--de erkenning van deze waarheid maakt het voor alle
menschen mogelijk, God te aanbidden, want ieder mensch, hetzij onwetend
of geleerd, ontvangt dan van de goddelijke kennis juist zooveel als hij
in staat is op te nemen in hoofd en hart. Ieder mensch houdt als het
ware het vat zijner eigene ziel tot God omhoog. Is de ziel klein en
beperkt, dan kan zij slechts weinig van de goddelijke kennis bevatten;
indien de ziel groot is en ontwikkeld, kan zij meer bevatten van het
goddelijk leven. Klein waarlijk in vergelijking met dien machtigen
oceaan is het grootste verstand, de grootste wijsheid des menschen, maar
toch heeft dit verstand het recht een opvatting te eischen, die noch te
hoog is noch te laag, en slechts door een esoterischen godsdienst kunnen
de ontwikkelden en wijzen gehouden worden binnen de grenzen der kerk.
Dit is in het verleden altijd bekend geweest. Geen godsdienst der
oudheid gaf aan alle menschen leering in denzelfden vorm. Onder de
Hindoes, de Chineezen, de Boeddhisten, de Egyptenaren, de Grieken,
overal vindt gij verschil van leering voor de menigte der
onontwikkelden, en de kleine minderheid der ontwikkelden. Toen het
Christendom aan de wereld werd gegeven, toen Jezus kwam als een
boodschapper der waarheid en de stichter van een nieuwen vorm van
godsdienst, trad hij in de voetstappen zijner voorgangers en verdeelde
zijn leer in twee deelen, het eene voor de menigte, het andere voor de
verlichten. Ik wensch u van deze bewering het bewijs te leveren door een
aantal bewijsgronden, wier gewicht gij voor u zelf kunt schatten. Ik zal
u aantoonen, eerstens uit de woorden van Jezus zelf, dat hij die
onderscheiding maakte; dan uit de woorden zijner apostelen dat ook zij
die verdeeling erkenden, vervolgens dat die apostelen ze overdroegen
aan het geslacht dat na hen kwam, en eindelijk dat diezelfde verdeeling
der leeringen in tweeen door de bisschoppen en kerkvaders werd
gehandhaafd. Wij hebben dus vier stappen te doen in de vroegste
geschiedenis der kerk. Wij moeten de gezegden van Jezus zelf, die
|