m zou hij niet stelen als hij iets
noodig heeft dat hem niet toebehoort? Waarom zou hij niet liegen als hij
daardoor kan krijgen wat hij begeert? Waarom zou hij niet moorden als
hij sterk genoeg is het te doen en verlangt zijnen vijand te dooden? Die
wilde ziet geen kwaad in moorden en liegen en stelen. Hij denkt dat het
goed is, of liever: hij denkt er in het geheel niet over. Hij wil het
doen. Derhalve doet hij het, en het komt nooit in hem op te vragen: "is
het goed dat ik moord of lieg of steel?" Hij onderzoekt niet of wat hij
wil doen geoorloofd is. Hij wil het doen en dat is alles waar hij om
geeft. Waartoe zou het dienen zulk een mensch te zeggen, volmaakt te
zijn zooals God volmaakt is? Hij is zelfs nog niet in staat, kwaad te
onderscheiden van goed; hoe zou hij dan volmaakt kunnen zijn?
Verstandelijke vermogens zijn in hem nog niet ontwikkeld, hij kan niet
verder tellen dan twee, hij kan geen gevolgtrekking maken, begrijpt niet
wat een gevolgtrekking is. Hij heeft geen geheugen en herinnert zich
niet wat gisteren gebeurde, noch kan hij berekenen wat morgen gebeuren
zal. Hij is in verstandelijk opzicht even dom als hij zedelijk laag
staat. Wat wilt gij met zulk een mensch doen? Hij ziet er niet uit als
"het beeld van God" en er schijnt niet veel kans dat hij volmaakt zou
worden gelijk God volmaakt is. Als hij sterft, bezit hij noch verstand,
noch zedelijk gevoel. Wat wordt er van dien mensch? Wanneer hij sterft
en een ander leven intreedt, zonder zijn lichaam, een soort van
middenleven tusschen deze aarde en den hemel, is er niet veel in hem dat
omhoog kan stijgen, want zijn ziel is zwak en onontwikkeld. Zij is nog
slechts een kiem. Hij kende het goed nog niet van het kwaad. Hij kon nog
niet denken. De ziel nu is de kracht in den mensch die denkt en het
goede onderscheidt van het kwaad en de ziel van zulk een wilde is
slechts een embryo, nog volstrekt onontwikkeld. Wanneer hij sterft en
uit het lichaam treedt, is hij in de wereld, volgende op de stoffelijke,
in de astrale wereld, waar de dierlijke aard werkelijk thuis behoort. De
dierlijke aard nu van den wilde is zeer sterk. Deze was het die hem deed
moorden en liegen en stelen, omdat de dierlijke aard sterk was en de
ziel nog zwak en jong. Wanneer hij nu na den dood deze astrale wereld
binnentreedt, terwijl de dierlijke aard in hem nog sterk is, ondervindt
hij dat hij ze daar niet meer kan bevredigen, zooals hij kon terwijl hij
in het lichaam woonde, dat hij dat
|