chten met haar ophaalbruggen en de zware
muren geven haar het karakter eener vesting, waarop zij roem draagt:
metterdaad werd zij slechts eene enkele maal belegerd door de inwoners
van Merida, die haar niet konden overmeesteren. De straten loopen
niet rechtlijnig, zoo als in alle andere steden der republiek; en de
ongelijke huizen, die ook hooger zijn dan in de mexikaansche steden,
geven aan Campeche een minder oostersch voorkomen. Monumenten zijn
er niet, en de kathedraal is meer dan eenvoudig.
De rijke kooplieden bezitten, buiten de stad, villas en
buitenverblijven, _fincas_ genoemd, waar de tropische flora al haar
weelde en overstelpenden rijkdom ten toon spreidt, en die de stad
met een krans van groen omringen.--Uit zee gezien, maakt Campeche,
zoo als het daar ligt tegen het hellende strand, tusschen twee fraai
gevormde heuvelen, een zeer schilderachtigen indruk.
De boot zou hier een dag stilhouden. Ik haastte mij aan land te gaan
om de hand te drukken van een mijner beminnelijkste correspondenten,
don Jose Ferrer, die mij reeds herhaaldelijk, met den vriendelijksten
aandrang, gastvrijheid had aangeboden, ingeval mijne studien mij naar
Campeche mochten voeren. Ik vond daar een alleraangenaamst interieur,
en bracht in den blijden familiekring, onder zang en muziek en vroolijk
gesprek, een dag door, dien ik niet gemakkelijk vergeten zal.
Om vier uren in den namiddag moest ik weer naar onze drijvende notendop
terugkeeren om naar Carmen te stoomen, en reeds verheugde ik er mij
over dat wij nog alleen aan boord waren, toen eene groote sloep vol
passagiers de boot naderde. Het was een troep tooneelspelers, achttien
personen sterk, vergezeld van honden, katten en papegaaien. Dat was een
ramp! Het vooruitzicht toch, in dit gezelschap, een paar dagen op zee
te moeten doorbrengen, was alles behalve aangenaam: te minder daar wij
vriendelijk verzocht werden, de hutten te ontruimen, die de troep reeds
voor lang had afgehuurd. Niet zonder moeite kon ik bewerken, dat men
mijn secretaris Lucien ongemoeid zou laten, die met hevige koorts te
bed lag. Zijn kermen trok de aandacht van de komedianten, en de vrouwen
maakten zich ongerust over de nabijheid van den zieke. "Wat scheelt hem
toch? vroegen zij, op angstigen toon. Het is toch niet de gele koorts?
--Waarschijnlijk wel;" antwoordde ik met een zeer ernstig gezicht;
en de verschrikte troep ontruimde dadelijk de hutten om zich naar
het andere einde van het schip terug te trek
|