waar de Usumacinta
uit de bergen te voorschijn treedt, naar de zoogenaamde Boca del rio,
om daar de mahonie blokken op te wachten, die de rivier bij honderden
medevoert; zij krijgen twee-en-een halve franc per blok, en het
is onder hen een hartstochtelijke wedstrijd, wie de moeste blokken
machtig zal worden. Daar elk blok gemerkt is, rangschikken zij ze naar
de eigenaars, binden ze tot vlotten en voeren ze zoo naar het dorp. Al
die arbeid, al die moeiten en gevaren, al die uitgaven zijn noodig,
waarde lezers, om u van mahoniehout te voorzien; en nu heb ik nog niet
gesproken van de epidemieen, die het vee doen sterven, van de koortsen,
waaraan de arbeiders bezwijken, van monteros, die met het geld op
den loop gaan of het verspillen, en van andere kwade kansen meer.
Intusschen heb ik zelf met allerlei moeielijkheden te worstelen,
die mijn vertrek vertragen. Ik ontvang zulke tegenstrijdige
berichten omtrent de ruinen, wier ontdekking ik mij ten doel heb
gesteld, dat ik soms geneigd ben aan eene algemeene samenspanning,
eene onverklaarbare mystificatie te gelooven. De ruinen bestaan;
de persoon zelf, die ze voor het eerst zag, geeft mij daarvan de
uitdrukkelijke verzekering. Zij zijn ver verwijderd, vijftig mijlen
ver, aan de andere zijde van de sierra, op den linker oever van de
Usumacinta; een weg is er niet, maar de richting, die ik volgen moet,
is bekend. Ik houd mij dan ook onledig met de toebereidselen voor
den tocht, maar mijne handen zijn gebonden.
Daar ik aanbevelingsbrieven bij mij had voor de beide handelshuizen in
het dorp, had men mij, bij mijne komst, alle mogelijke beloften gedaan,
maar geene enkele daarvan gehouden. Ik had op zijn minst vijftien
manschappen noodig, benevens veertien muildieren en drie paarden; er
waren noch paarden, noch muilezels, noch manschappen. Om de laatsten
te verkrijgen, liet ik twintig mijlen in het rond nasporingen doen,
onder aanbieding van dubbel loon; wat de muildieren betreft, gaf men
mij te kennen, dat er eerlang een konvooi uit Peten verwacht werd:
na eenige dagen rust, zouden de muildieren wel weer voor den tocht
geschikt zijn. Ik had levensmiddelen: rijst, bonen en beschuit,
maar geen vleesch. Met moeite kon ik twee stieren machtig worden,
die geslacht werden en wier vleesch in lange reepen werd gesneden,
gezouten en gedurende drie dagen in de zon gedroogd. Dit vleesch,
_tasajo_ genoemd, kan zoo lang bewaard worden als men wil.
Inmiddels had men eenige manschappen bij
|