gedeelte is verdeeld in zes-en-dertig vakken met hieroglyfen.
Aan elke zijde van het altaar zien wij vier personen, die met
gevouwen beenen, naar oosterschen trant, op kussens zitten; het
profiel is minder schuin dan bij andere beeldwerken, waarschijnlijk
uit vroegeren tijd; het hoofddeksel is een soort van tulband, zoo
als in Guatemala gebruikelijk was. Deze typen zijn nieuw voor ons,
maar wij vinden ze nevens ons reeds bekende typen: een verschijnsel,
dat zijne verklaring vindt in het feit, dat de twee takken van het
tolteeksche ras, na eene lange scheiding van misschien twee eeuwen,
elkander hier weder voor het eerst ontmoetten en in zekere mate
samensmolten. Dit zonderlinge monument is als het ware de uitdrukking
van die vermenging: het is guatemalto-tolteeksch door de figuren en
zuiver tolteeksch door de symbolische teekens, die hetzij op iedere
figuur, hetzij op de kleeding, hetzij op het kussen aangebracht,
ons den naam en de hoedanigheid van iederen persoon mededeelen. Dat
herinnert aan de bas-reliefs van Chichen; maar het altaar is vooral
tolteeksch door zijne opschriften, waarvan de letterteekens bijna
geheel dezelfden zijn als die der inscripties van Lorillard. De
kunst van Copan draagt zoo geheel een tolteeksch karakter, dat Diego
Grarcia Palacio, in een brief aan den koning van Spanje, Filips II,
in 1574 geschreven, verhaalt dat hij de monumenten van Copan als
bouwvallen aantrof, maar dat zij hem toeschenen ver verheven te zijn
boven gebouwen van gelijksoortigen aard, die door de inwoners dezer
streken waren gesticht.
"De onder de Indianen aangenomen overlevering, zoo zegt hij, schrijft
de stichting dezer monumenten toe aan emigranten uit Yucatan"; en
Palacio is mede van die meening, daartoe gebracht door de overeenkomst
in stijl tusschen deze monumenten en die welke men in Yucatan en
Tabasco aantreft.
Wij zien dus te Copan de laatste voortbrengselen van eene oude kunst
en hare vermenging met eene andere, niet minder oude kunst. Misschien
zou deze samenvloeiing tot hooger ontwikkeling hebben geleid en zou
de amerikaansche beschaving en de amerikaansche kunst, aan haar
eigen historische ontvouwing overgelaten, zich gaandeweg aan de
windselen der barbaarschheid, waarin zij nog gevangen lag, hebben
ontworteld. Maar de ontdekkingstocht van Columbus en de verschijning
der Spanjaarden maakten aan die ontwikkeling een einde en vernietigden
de oorspronkelijke beschaving van het indiaansche ras, om er iets vo
|