belangrijkste monument van de stad Lorillard. Op eene ruime esplanade
stonden daar, in een rechthoek, zes paleizen, waarvan er nog maar
een gedeeltelijk in wezen is. De andere gebouwen zijn niet meer dan
vormelooze puinhoopen. Dit paleis was misschien de woning van den vorst
of eene soort van vesting; in ieder geval was het prachtig gelegen. Van
het terras of de esplanade had men een heerlijk uitzicht; en op nieuw
bewonderde ik den praktischen zin van deze bouwmeesters. De pyramiden,
waarop zij hunne paleizen plaatsten, waren eene werkelijke behoefte in
dit heete en ongezonde land: deze manier van bouwen bezorgde frissche
lucht en was tevens eene verdediging tegen de muskieten en andere
insekten; en bovendien, welk een prachtig panorama ontplooide zich
voor de oogen, bij morgen en avond, over de omringende heuvelen, over
de rivier, over de tuinen en plantages aan de overzijde, en aan den
anderen kant, naar het zuiden, over de wijde vlakte, aan den horizon
begrensd door de schemerende lijnen van de Cordillera.
Het paleis, dat wij bewonen, ligt lager en dichter bij de rivier. Het
was meer vervallen en geschonden dan de tempel en droeg sporen
van dezelfde versiering; maar de constructie scheen slordiger. De
deuren zijn van verschillende afmetingen, en de posten zijn nu eens,
zonder schijnbare reden, recht, dan weer scheef geplaatst; ook is de
verdeeling der openingen en der nissen zeer onregelmatig. Van binnen
is dit paleis een ware doolhof van smalle gangen en kleine vertrekken;
in het achterste gedeelte, in een donker souterrain, waarheen een
sterk glooiende gang afdaalt, bevinden zich twee smalle zalen, die
tot aan de zoldering met steen en gruis gevuld zijn; naar ik vermoed,
zijn dit graven. Althans te Palenque vond ik in dergelijke vertrekken,
geraamten en vazen. Het gebouw is twintig ellen breed en zestien diep.
Ik heb reeds vroeger gesproken over de gebeeldhouwde deurposten,
in steen of in hout, die ik in de meeste steden van Yucatan, onder
andere ook te Chichen, heb aangetroffen; maar de schoonsten vond
ik te Lorillard. Mijne lezers mogen zich daarvan overtuigen door de
afbeeldingen van twee dezer kleine monumenten op bladz. 157 en 160.
Het kleinste maakt deel uit van den bovendrempel van de middelste
poort des tempels; het paneel heeft een lengte van een el twaalf duim
bij eene breedte van twee-en-tachtig duim. In het midden zien wij
twee figuren, beiden het hoofd gedekt met hooge myters met vederen
versier
|