d; evenals bij het afgodsbeeld, waarvan ik hierboven sprak,
zijn hunne schouderen bekleed met een korten mantel met paarlen
en medaillons en lange franjes getooid; een rijk versierde maxtli
omgordt hunne heupen en hunne voeten zijn in laarzen gestoken,
met lederen riemen bezet.--Deze twee figuren, van verschillende
grootte, schijnen een man en eene vrouw te moeten voorstellen; uit
hunne houding zou men moeten opmaken, dat zij eene godsdienstige
handeling verrichten. De grootste heeft in iedere hand een kruis,
de kleinste alleen in de rechterhand. Het zijn gewone, zoogenaamde
latijnsche kruisen, waarvan de armen met bloemen zijn versierd en die
van boven zijn gekroond met een symbolieken vogel. Ik meen in deze
voorstelling den god Tlaloc te herkennen, den god van den regen en
de vruchtbaarheid, wiens symbool een kruis was; te Palenque vinden
wij dien god op dezelfde wijze voorgesteld.
Het tweede bas-relief (bladz. 157) is buiten kijf het merkwaardigste
monument, dat wij in Amerika hebben aangetroffen, en dat inderdaad
kunstwaarde heeft. Afgezien van het onmogelijk gelaatsprofiel der beide
figuren--dat trouwens zuiver conventioneel is--zijn de twee beelden
voortreffelijk van bewerking. De voorstelling draagt een godsdienstig
karakter: wij zijn getuigen van eene offerplechtigheid. Een der
personen, die in knielende houding, ongetwijfeld een priester, heeft
zich een met doornen bezet touw door de tong gestoken. De staande
figuur is evenzeer een priester, die, met een grooten palmtak in
de hand, den martelaar schijnt aan te moedigen. Nu weten wij dat de
Mexikanen zich zelven op de gruwelijkste manier pijnigden; dag en nacht
vergoten zij hun bloed in de tempels, ter eere der goden. Torquemada
deelt ons daaromtrent het volgende mede, sprekende over de martelingen,
die de priesters van Quetzalcoatl zich zelven aandeden:
"Ziehier de martelingen, die de priesters van Camaxtli te Tlascala en
die van Quetzalcoatl te Cholula zich zelven oplegden. De priesters
kwamen bijeen onder het voorzitterschap van den oudste hunner,
_achcantli_ genoemd; en na een vijfdaagsche vasten, met verschillende
boetedoeningen gepaard, sloot men hen op in den voornaamsten tempel van
Camaxtli, waar zij eene menigte stokken met zich namen, zoo lang als
een arm en zoo dik als een vuist ongeveer; dan kwamen timmerlieden,
die vijf dagen gevast en gebeden hadden, om deze stokken, volgens
aanwijzing, tot zeer dunne staafjes te maken, waarna men hun buiten
de
|