"is UEd.
geslaagd in uw bezoek?"--"Ja!" zeide hij: en toen haalde hij een dik pak
pampieren uit zijn rokzak en lei het op tafel. "Ik begon al ongerust te
worden over uw lang wegblijven," zei zij. "Ja!" zei hij, "ik heb nog een
ontmoeting gehad."--En toen keek hij mij zoo schuins aan van onder zijn
bril, alsof hij wilde zeggen: "pak je biezen."--"Ik was juist
voornemens," zeide ik, "aan de Juffer een gedichtje te gaan
voorlezen."--"Ga uw gang," zeide hij. "Monsieur Helding! en laat ik u
niet storen." Ik dacht, de man wil het toch eens hooren; maar daar kwam
niet van: hij haalde een _cassette_ voor den dag, opende het pak, dat
hij medegebracht had, nam eenige pampieren daaruit, die hij weder bij
zich stak, en verborg de rest in de _cassette_, zonder bij dat alles de
minste acht te geven op hetgeen ik voorlas."
"Dat was niet beleefd," zeide ik: "maar inderdaad, het scheen mij dien
avond op uw kransje reeds toe, dat die Heer geen rechten smaak vond in
de poezie."
"Allesbehalve!--En toen ik gedaan had, in de plaats van toen het een of
ander te zeggen over mijn werk, of mij ten minste voor de genomene
moeite te bedanken, daar draait hij zich op eenmaal naar mij toe, en
zegt: "Monsieur Helding! als UEd. nog van een kommetje koffie gediend
blieft, zoo is het u gegund; maar drink het dan spoedig op: want ik heb
het een en ander met mijn dochter te onderhandelen."--"Och!" zeide ik:
"ik ben niet gaarne tot overlast; dan ga ik liever direct heen.--Want ik
was knorrig. Zie, ik ben doodgoed, maar ik heb niet graag, dat iemand
mij affronteert."
"En ging UEd. toen heen?"
"Nog niet: als UEd. hooren zal. Het mooiste moet nog komen. Terwijl ik
mij gereed maakte om te vertrekken en nog een kommetje aannam, dat
Mejuffrouw Amelia, die het, geloof ik, weer goed wou maken, mij
toereikte, daar komt Heynsz binnen en begint een praatje. "Zoo, Sinjeur
Heynsz!" zei de Heer Van Beveren: "UEd. komt juist van pas: ik moet
hedenavond nog de stad uit," ("ei! ei!" dacht ik) "en wilde u betalen,
hetgeen ik u tot heden schuldig ben, en u meteen verzoeken, zorg te
dragen, dat mijn dochter geene bezoeken meer tegen haar zin
ontvangt."--"Wel! wel!" zei Heynsz: "gaat UEd. heden nog op reis? Zeker
naar Deventer?" voegde hij er bij, met een spotachtig gezicht. De Heer
Van Beveren keek hem aan, als wilde hij zeggen: "dat zijn uwe zaken
niet."--"Wees maar zoo goed," zei hij: "mij uw briefje van verschotten
te geven: dan zal ik u betalen en de maand uit me
|