r helpen zal, koeken te
bakken?_--Ja wie zal dat doen?"
"O! heere men tijd! maakt Mevrouw zich daar ook al verlegen om? Wel! dat
zou ik allienig wel of kennen, al kwam jelui met je vijftigen. Maar daar
is rooie Els van Crailo en 'er zuster, die hebben men al beloofd, als
dat ze kommen zellen. O! an hulp zel het niet ontbreken, er zel volks
'enoeg wezen. Als er zoo wat rijkdom bij mekaar is, hoeft men nooit om
menschen verlegen te zijn.--En kostelijke koeken zel ik bakken, dat
beloof ik je."
"Dat behoeft gij mij niet te verzekeren," zeide ik, lachende: "ik heb
die immers al eens bij u geproefd en weet hoe ze smaken."
"'t Is waar ook," zeide zij met een bezorgd gelaat: "Meneer heit men
toch niet verklapt, hoop ik?"
"Wees niet bang,"--zeide ik: "mits het maar niet weder gebeure.
--_Nummer vijf: nazien hoeveel stoelen er op de boerderij zijn, en of
die nog bruikbaar zijn._--Dat zullen wij eens gauw gaan kijken," zeide
ik, naar de woning snellende, terwijl ik in mijzelf lachte om de tot in
alle kleinigheden afdalende voorzorgen van Tante. Nauwelijks was ik
echter in de keuken, of Martha kwam mij, met zooveel snelheid als haar
oude beenen het haar vergunden, achterop geloopen:
"Wat wil Meneer?" vroeg zij: en zij sloeg onwillekeurig een angstigen
blik naar het trapje, dat naar het opkamertje leidde.
"Juist!" zeide ik, haar blik volgende: "daar boven moet ik wezen. Ik
meen, dat daar stoelen staan."
"Om Gods wille: Meneer! maak mij niet ongelukkig!" zeide zij, met een
gesmoorde stem en de handen wringende: "hij is weer hier."
"Wat!" mompelde ik: "is hij dan dwaas?"--En, schier onwillekeurig, maar
toch met behoedzaamheid, besteeg ik het trapje en zag door het
sleutelgat naar binnen, waar ik niet slechts Van Lintz, maar nevens hem
den ouden Heer Blaek herkende.
"Ik weet er waarachtig geen ander middel op om u hier ongemerkt vandaan
te krijgen," zeide de laatstgenoemde.
"Wij zullen er dan toe moeten besluiten," zeide Van Lintz: "in de hoop,
dat men mij voor dien tijd niet gevangenneemt."
"En gij belooft mij," hernam de Heer Blaek, "dat, ook al mocht dit
gebeuren, gij ...die ... de zaak ... niet zult uitbrengen."
"En waarom zou ik dat? Gij zegt immers, dat uw zoon en uw nicht elkaar
beminnen."
Ik had mijn hoofd reeds terug willen trekken; want ik schaamde mij den
luistervink te spelen; maar deze laatste vraag prikkelde mijn
nieuwsgierigheid te zeer, dan dat ik den trek kou weerstaan om het
antwoord af t
|