n had ik een vernedering ondergaan als deze. Ik heb de
wederwaardigheden der wereld met gelatenheid gedragen;--maar ik was niet
geboren om mij door een ellendige spion te zien beleedigen, als ware ik
een schandvlek mijner kunne."
"Wat is er gebeurd?--Wie heeft u beleedigd?" vroegen Tante en ik, bijna
gelijktijdig.
"Wat hij gezegd heeft," zeide Amelia, "doet er niets toe: zijne
uitdrukkingen zijn misschien te verschoonen: hij is niet gewend met
beschaafde lieden om te gaan: hij kon mij zijn huis uitzetten: hij is er
meester in en heeft daar het recht toe; maar het is laag en
onverschoonlijk van hem mij te beleedigen, op een oogenblik, dat ik
alleen en van elk verlaten ben.--Ik kan, ik mag niet langer onder zijn
dak blijven;--maar waarheen zal ik mij wenden?--Gij alleen Mejuffrouw,
gij kunt mij helpen. O! ik bid u, wijs mij een wijkplaats aan bij
eerlijke lieden, waar ik mijn intrek nemen kan. Ik zal er niet lang
vertoeven, ik beloof het u.--Geld ontbreekt mij niet: ik verlang niet
als een verblijf, hoe klein ook, waar ik rust kan vinden en voor alle
bezoeken veilig mag zijn."
"Ja!" zeide Tante: "dat is nu goed en wel; maar er worden zooveel rare
dingen van uw vader en u verteld, dat ik eerst nog wel wat naders van u
dien te vernemen, eer ik u bij anderen recommandeer."
"Daar zult gij gelijk aan hebben, Zuster!" zeide een stem achter ons.
Wij wendden alle drie het hoofd om:--en mijn vader trad de geopende deur
binnen. Hij was, gelijk ik naderhand vernam, naar de woning van Heynsz
gegaan om met Amelia te spreken; doch, daar zij juist vertrokken was,
haar op den voet gevolgd, en kort na haar de opene voordeur bij Tante
ingetreden.
Geheel verschillend was de indruk, welke zijn plotselinge verschijning
op ons waakte. Tantes gelaat helderde op: en het was te zien, dat de
komst van haar broeder haar uit een machtige verlegenheid redde: Amelia
zag hem aan zonder schrik, maar met verwondering en ongerustheid, en als
vermoedde zij, dat het van dien man afhing hoe haar lot zou beslist
worden. Wat mijzelf betreft, ik was geheel uit het veld geslagen; want
ik voorzag niet slechts nieuwe onaangenaamheden voor mij, en verkeerde
uitleggingen van mijn tegenwoordigheid daar ter plaatse; maar ook beefde
ik voor Amelia; en alleen de kennis, die ik van mijns vaders strikte
eerlijkheid bezat, boezemde mij eenige hoop in.
Mijn vader zag eerst Amelia, en vervolgens mij met een navorschenden
blik aan. Zij sloeg de oogen niet neder;
|