"dan
zou ik u voor den welsprekendsten man uit de Zeven Provincien houden:
maar daar is geen kijk naar."
"Wacht maar," zeide mijn vader: "als ik eens oud word, en op mijn
muiltjes ga leven, dan zullen wij eens zien wat wij doen."
"Ja!" hernam Suzanna: "als ik zoo lang moet wachten, dan zal ik zelve al
wel te hokvast geworden zijn, om nog uit te vliegen. Wat zijn de mans
toch gelukkig! daar heb je Ferdinand, die is half Europa al rond
geweest, en ik, die evenzoo goed recht had iets anders te zien, ik zal
misschien mijn leven ten einde zien loopen, zonder ooit in Den Haag te
zijn geweest."
"Den Haag zou er het meeste bij verliezen," zeide Reynhove, "maar, als
ik vragen mag: waarom zoude uw broeder u daar niet heenbrengen? dan had
UEd. een Mentor van ondervinding bij u."
"Een mooie Mentor!" riep Suzanna uit: "ik bedank u hartelijk. Wel ja!
met een Broeder te reizen is ook wel een laatste toevlucht! Weet UEd.
dan niet, Mijnheer Reynhove! dat van al de meisjes op den aardbodem er
geene is, waarover men zich minder bekommert, dan over eene zuster?"
"Daar laat gij u onvoorzichtig uit, Santje!" zeide ik; "ik wilde u juist
voorstellen, u in het volgende voorjaar eens derwaarts te brengen; maar,
nu ik dat hoor, zal ik er wel deugdelijk op passen."
"O! Mejuffrouw meent het niet," zeide Reynhove: "ik recommandeer u
ernstig aan, bij die goede intentie te volharden. Het zal u wel
bevallen, en wij zullen alles in 't werk stellen om u een goed accueil
te procureeren."
"Gij ziet, Mijnheer wil ons volstrekt in Den Haag hebben," zeide ik.
"Dat wil ik," zeide Reynhove: "of liever, want het zoude inconvenant
zijn, van mijn wil te praten, ik wensch het vurig."
"Ja," zeide Suzanna: "om als een berenleider met ons rond te loopen en
ons aan de menschen te toonen als iets nieuws, al roepende: "_kijkt!_
menschen! _kijkt!_ Hier heb je den nieuwbakken Amsterdamschen koopman
van het mannelijk geslacht, met zijn zusje, een onnoozel ding, dat nog
van geen toeten of blazen weet. Ja! denk je, dat ik niet weet, hoe men
ginds met onze kleeding en manieren den spot drijft?"
"UEd. is het toch niet, die voor spotternij beducht kan zijn?" vroeg
Reynhove.
"Die kan je in uw zak steken, Santje!" zeide ik.
"Volstrekt niet," zeide Reynhove, eenigszins verlegen over de
uitlegging, die ik aan zijn woorden gaf, "ik bedoelde alleen te zeggen,
dat Mejuffrouw boven alle bespotting verheven is."
"Wat zeggen de Heeren Blaek toch wel over uw s
|