Ik kan wel niet zeggen, met
Pieternel, dat de Jongen er heel verstandig uitziet; maar 't is immers
een goed kind, dat naar zyn Moeder aart? en gy weet, dat Moeder stikkent
vol potzen en flinken stak, toen zy nog zeer jong en zeer los was? Myn
Broer heeft er wel moed op, want hy zegt my in vertrouwen: "dat Jan al
naar de Meisjes begint uittekyken." "Oom en Neef hebben een goeden
smaak," zei ik. "Ja, zei hy, de Natuur gaat boven de leer." Hy hoort
ook graag muziek, want als Baker van de Moordenaartjes zingt, schreeuwt
hy als een tyger; maar als ik eenige noten aansla, kykt hy uit zyn
luijers als iemand die zegt: _Nog meer laatste woorden van bisschop T_.
Vaarwel, myne Vriendin. Omhels voor ons uwe waarde Moeder en Domine,
voor Edeling en my. Ik ben altoos
Uwe Vriendin,
SARA EDELING,
geb. BURGERHART.
HONDERD-DRIE EN ZEVENTIGSTE BRIEF.--Aletta Willis-Brunier aan haar man
Willem: Sara voedt kleinen Jan verstandig-aardig op.--_Hun eigen
kinderen_ groeten papa!
HONDERD-VIER EN ZEVENTIGSTE BRIEF.--Vader Willem aan zijn vrouw: dol
gelukkig!
HONDERD-VYF EN ZEVENTIGSTE BRIEF.
DE HEER ABRAHAM BLANKAART AAN DEN EERWAARDIGEN HEER EVERART REDELYK.
_Eerwaardige Heer!_
Ei, wissewasjes, ik weet niet, myn lieve Domine, waar je van spreekt.
Dat ik uw' Hendrik by een braaf Kaptein gebragt, en ten sterksten heb
aanbevolen, is dat zo veel zaaks? Wel, myn goede man, ik wou, dat ik
veel meer voor je doen kon; want ik heb zulk een achting voor u, en ik
ben zo dikwyls door uwe Predikatien gesticht, en uw Vrouw is zulk een
best Wyf, en gy hebt daar tien kinderen, het eene nog schoonder als
't andere; zo dat ik zeggen wil, spreek daar niet van. Wel ja, die
uitrusting wil wat zeggen; ik heb by gelyks kind noch kraai in de
waereld: Nu, de jongen ziet er uit als een Vorst, in zyn Zeemontuur.
Kyk, mantje, zei ik, toen ik hem naar boord bragt, (want ik heb den
jongen lief, en wilde hem zelf aan den Kaptein leveren.) Kyk, mantje,
nu heb ik Vader en Moeder bepraat, om u te laten varen. Je bent nu
_Monsieur Kadet_; en draagt een degen, zo wel als een Admiraal. Maar
zo je nu reis in een ploertig leven meer zin kreeg, dan in een
ordentelyk gedrag, en dagt, nu ben ik myn eigen meester, en vele
viezevazen meer, dan zou Abraham Blankaart daar staan, of hy een
schepenkennis[1] op zyn neu
|