drik is weer beter.
HONDERD-EEN EN ZEVENTIGSTE BRIEF.
MEVROUW DE WEDUWE SPILGOED AAN MEJUFFROUW DE WEDUWE WILLIS.
_Waarde Vriendin!_
Geluk met een jongen Edeling!--Gister avond elf uuren, verloste onze
jonge Vriendin van een schoon gezont Kind; zy heeft het niet heel
gemaklyk gehad; maar zich zo verstandig en bedaart gedragen, dat men
dit naauwlyks dus zoude hebben kunnen verwagten. De lieve Juffrouw
Redelyk en ik waren, behalven de Baker, al de Vrouwen, die zy verkoos
by zich te hebben. Het Vrouwtje was deeze laatste agt dagen verbaast
ongemaklyk, en pynelyk; ik geloof, dat de goede Edeling immer zo veel
als zy zelf heeft uitgestaan! In den namiddag liet hy den Heer
Blankaart halen, en Vader Edeling was zo onrustig en zo bezorgt, dat
ik, hem alleen sprekende, hem verzogt, zich wat agter de schermen te
houden. De beide Heren zaten by elkander in de naaste kamer; men
hoorde hen geen woord spreken. Blankaart wandelde al heen en weer: de
oude Edeling zat in een Vensterbank, zeer onrustig; zo als ik, eens
even in de kamer komende, zag.
De Heer Hendrik was by ons, en verborg zynen dodelyken angst onder een
diep stilzwygen. Saartje sprak hem dikwyls moed in; (ook als zy hare
handen wrong.)--Eindelyk, zie daar, daar horen wy het Kind! 't Is een
sterken Jongen: zyn stem klonk door de kamer. De Kraamvrouw hieldt
zich stil en bedaart. In de naaste kamer hoorden wy: "God dank, God
dank! wat is er?" "Een schone Jongen," riep de Baker; nog wat geduld.
Beide hoorden wy hen elkander al snikkent zegen wenschen. De jonge Man
was, genoegzaam buiten zich zelf, op een stoel neer gevallen. Ik
wenkte hem, en hy lei met den Vroedmeester zyne vrouw in 't Ledikant.
Juffrouw Redelyk bewaarde het Kind, dat zich braaf liet horen, en
wakker met handen en voeten schopte. Zo dra het was opgebakert, tikten
wy de Heren. Edeling gaf het aan zyn Vader. o, Kon ik u dat toneel
schilderen! De oude Heer trilde van blydschap; maar hy noch zyn Zoon
zeiden niets: zy drukten elkanderen de hand; hunne oogen stroomden. Hy
gaf het den goeden Blankaart, en ging naar zyn Dochter; hy kuschte
haar, hy zegende haar; hy kuschte zyn Zoon, hy zegende hem: "beleef zo
veel vreugd aan dit kind, als ik aan u beleef, Hendrik, en gy zult een
zeer gelukkig Vader zyn."
Blankaart, met het Kind in zyne armen, was geen minder schildery! De
Natuur is toch niet te overtreffen; men moet zulke dingen zien!
"Welkom, myn zoete kleine Boy:" "zei de goedaartige man:" "we
|