wijze te uiten.
--Ik uitte dat omdat ... ik dacht er niet bij aan anderen, gelijk een
dichter die liefdes-sonnetten maakt denkt aan zijn meisje. Neen, ook
niet in den zin van wraak willen nemen. Maar ieder mensch heeft in zich
de behoefte aan uiting. Je wilt je kracht gebruiken. Door te schrijven
verminder ik mijn leed. U hebt dat ook wel eens in uw werk ondervonden:
Een burger, die verduiveld nijdig is om een besluit van den
gemeenteraad, ontlast zijn toorn door een stuk in de krant te schrijven,
dat mijnheer A of B zoo verduiveld leelijk heeft gesproken.--In het
begin wilde ik eenvoudig exploiteeren mijn begaafdheid als
verteller--maar "De Zonde in het Deftige Dorp" is een boek, waarin ik
uit mijn wrok over het schijn-fatsoen van de Hollandsche aristocratie en
zoo wat. Het is wel degelijk een boek.... Robbers heeft het genoemd "een
boek van haat", en dat is beslist onjuist, maar Coenen heeft het juister
gekenschetst in "De Amsterdammer" toen hij zei: Je moet een heel eind
boven je levenshaat geklommen zijn, om er zoo uit de hoogte op te kunnen
kijken. Dat is de geestelijke groei in mij, dat ik aan dergelijke
gevoelens van haat ontstijg, door de dingen uit de hoogte te bekijken.
Het "Leed van den Hartstocht" beziet de dingen van dichtbij. Dat is een
pijn, die ik vandaag voel, opgeschreven zooals hij is. Maar "Het Deftige
Dorp"--dat is de weerzin die ik heb, van mijn vijftiende jaar, en die
nog bestaat, tegen de Hollandsche aristocratie--maar dan bewerkt tot
een soort spotlach uit de hoogte. En als u mij nu vraagt: Wat drong je
tot schrijven? dan zeg ik: De behoefte van dien man van het ingezonden
stuk. Er is dus niet geweest bij mij ooit--ik heb vreeselijken eerbied
voor "De Nieuwe Gids", maar in dat opzicht sta ik dichter bij Heijermans
en vooral bij Coenen--louter schoonheidsverlangen. Er was bij mij meer
menschgevoel dan schoonheidsverlangen. Mij is het vooral te doen om
menschelijkheid en levensbegrip, levensgewaarwording. Ik wilde mijn
levensgewaarwordingen opschrijven om ze te kristalliseeren tot een zeker
begrip. En je bent schrijver om dat te doen in de presentie van de
wezens die je je lezers noemt.
--Of ik dan mocht zeggen, dat hij schrijft om zijn lezers in te
lichten?
Maar hij stond driftig op en ging heen en weer loopen in zijn kamer. En
met zijn bewegelijke handen gebaren makend, alsof hij uit de lucht
muggen pakte en die met al zijn vingers tegen zijn palmen dooddrukte,
barstte hij los:
--Neen,
|