(1903)--De Vlaamsche primitieven, hoe zij waren te Brugge
(1903)--Laethemsche brieven over de Lente (1902)---Verzen [_Het
vaderhuis, De Boomgaard der vogelen en der vruchten, Vroegere gedichten_
(1905)]--Janus met het dubbele voorhoofd (1908)--De gulden schaduw
(1910) [_De rei der maanden: het Huis van den Dichter; Poemata_] Homeros
Ilias, prozabewerking (1910) Afwijkingen (1910)--Kunst en geest in
Vlaanderen (1911)---Interludien (1912) Het tweede boek der Interludien
(ter perse)--De bestendige aanwezigheid (t.p.)--Het licht der kimmen
[_Het gelaat des dichters; De geestelijke woonst; De acht
verblindingen_] (in voorbereiding)--Omzettingen (i.v.)
VOETNOTEN:
[3] P. Vergili Maronis "_Aeneidos_", lib. VI, 883. (Zeer vrij vertaald):
Gij zult nog eens de eerste van uw geslacht zijn.
JOSINE A. SIMONS-MEES
(* 1863)
Toen ze mij na lange aarzeling ontving, was zij dermate onder den indruk
van haar afkeer, als publiek persoon te worden ondervraagd naar het
intieme van haar besloten zelf, dat het gesprek voor ondervraagde zoowel
als voor ondervrager nu en dan pijnlijk werd. Achteraf meende zij, dat
allerlei zaken niet tot haar recht waren gekomen en gaf mij in
overweging het interview niet te doen verschijnen. Op mijn verzoek heeft
mevrouw Simons-Mees mij echter gemachtigd, enkele uitlatingen uit het
gesprek met haar en haar echtgenoot, die mij met het oog op mijn geheel
belangwekkend voorkwamen, in mijn eigen woorden weer te geven.
Het schrijven was haar van begin af een zelf-bevrijding. Zij is heel
gereserveerd en uit zich moeilijk. Vandaar dat ze trachtte, dit in haar
werk te doen.
Al vrij jong had zij verwantschap gevoeld met Heine en met Multatuli.
Hun anti-conventionalisme, hun speelsch vernuft, hun afkeer van dwang
vonden weerklank bij wat leefde in haar zelf. Zoo had de beweging van
'80 haar geen bevrijding te brengen, noch naar wezen, noch naar vorm. De
rhetorica van de voor-tachtigers, hun zwaar-op-de-handheid, hun
moraliseer-behoefte had zij voor zichzelf overwonnen. Zoo was veel in de
beweging der '80-ers haar zelf eigen. Alleen hun "woordkunst" is haar
altijd vreemd gebleven. Zij zelf voelde meer voor stijl "_in_ de
natuurlijkheid". Vandaar dat men in de natuurlijkheid van haar dialoog
ook wel "onnatuurlijks" kon aanwijzen. Het echte naturalisme was haar
nooit eigen.
Dat gevoel voor "stijl" hangt wel samen met haar liefde voor de meest
"stijlvolle" aller kunsten, de Bouwkunst. Geen kunstwer
|