r te gaan studeeren. Ik had van letterkunde, zooals die aan de
academie wordt onderwezen, geen goed begrip; ik dacht dat ik aan de
academie "de literatuur" zou hooren. Ik deed eind-examen gymnasium, en
ging in de Nederlandsche letteren studeeren. Ik was spoedig
teleurgesteld en heb ook lang overwogen, er maar den brui van te geven
en eenvoudig literator te worden. Maar mijn neigingen brachten mij
volstrekt niet tot realisme, en ik begreep wel, dat iemand die niets
anders deed dan verzen maken, om te kunnen leven in de een of andere
slavernij moest vervallen. Toch heeft het lang geduurd, voordat ik mij
resigneerde om te blijven studeeren: Anderhalf jaar heb ik geen college
geloopen.
Ik nam mijn besluit juist in den tijd, toen het mis ging met de "Nieuwe
Gids". Het wegvallen van het geestelijk milieu in ons land deed me
pijnlijk aan. Want, niet waar, je leeft als individuen naast elkaar en
je hebt in de sfeer waarin je leeft wel eenige aanknoopingspunten
noodig. Dat maatschappelijk bankroet, dat ik in het ineenvallen van de
"Nieuwe Gids" proeven kon, heeft mij gedeeltelijk tot inkeer gebracht,
en heeft bij mij het voornemen doen rijpen om af te studeeren, zoodat ik
niet een maatschappelijk afhankelijk persoon zou worden, dat ik mij zelf
kon redden en daar bovenuit kunstenaar kon zijn....
Nog iets anders heeft daartoe meegewerkt. Max Nordau heeft een boek
geschreven: "Ontaarding"--een van de meest abjecte boeken die ik ken.
Hij beweerde o.a. dat de groote dichters als Goethe complete menschen
waren, maar bovendien nog kunstenaars, en dat de tegenwoordige dichters
incomplete menschen waren. Goethe was overcompleet, zei hij zoo
ongeveer, die had ergens een compartiment in zijn bestaan waar "en
volkomen burger in zat, en dat heb jullie niet. Ik vond dat dat
heelemaal onjuist was, en toen dacht ik: Ik zal die paar examens doen,
dan kan ik het maatschappelijk werk dat te doen is ook op mij nemen,
dan toon ik ook een overcompleet mensch te zijn. Ik beschouwde die
maatschappelijke taak wel niet als het schoonste, maar toch als een
noodzakelijke plicht. Ik besloot een gewoon mensch in de cultuur te
worden, waarvan ik in mijn eerste jeugd een hartgrondigen afkeer had
gehad.
Ik ging toen een poosje naar buiten, en begon te werken voor mijn
candidaatsexamen. In den tusschentijd had ik eenige verzen geschreven,
die in enkele jaargangen van den Utrechtschen Studentenalmanak waren
verschenen. Eenigen daarvan zijn door Van Eeden be
|