daar niet van kunt leven en dat ik moest aanpakken.
Studeeren wilde ik niet, en zoo ben ik op mijn achttiende jaar bij mijn
vader in de zaak gekomen. _Daar_ werd onmogelijk hard gewerkt.
Daarenboven was ik vrij jong geengageerd en ging graag 's avonds nog
even naar mijn meisje. Als ik daarna thuis kwam, ging ik zitten
schrijven. Mijn eerste novellen zijn dan ook geschreven 's nachts
tusschen twaalf en drie. Op Zondag was ik meestal te moe. U weet hoe dat
gaat, men werkt de heele week hard en rekent daarbij op den Zondag, en
dat valt tegen. Toen ik nu ging trouwen, heb ik in dit opzicht een
beteren levensregel aangenomen Ik zei tegen mijn vader en mijn broer:
wij moeten een verandering maken en de zaak vroeger sluiten. Er was een
tijd dat mijn oudste broer en ik tegen elkaar zeiden: "Is het al kwart?"
en dat beteekende kwart voor twaalf, als wij naar huis gingen. Nu
begonnen wij wat vroeger te werken en werkten door tot halfzeven, om 's
avonds vrij te hebben. Toen kon ik dus tusschen acht en negen beginnen.
Toen heb ik ook een grooter boek aangedurfd en "De roman van Bernard
Bandt" geschreven.
Ondertusschen had ik natuurlijk wat meer algemeen benul gekregen. Laat
ik hierbij meteen behandelen mijn verhouding tot de "Nieuwe Gids",
waarnaar u mij schriftelijk gevraagd hebt. Dit is bij mij misschien
anders begonnen dan bij vele anderen, omdat ik weinig tijd had om van de
dingen nota te nemen. Ik had de "Nieuwe Gids" van het eerste nummer af
gekend. Ik heb hem nog op zestienjarigen leeftijd in mijn club tegen
anderen verdedigd. Toch kan ik niet zeggen, dat ik in de eerste jaren
ook zelfs maar geregeld nota heb genomen van wat er in verscheen. Ik las
maar te hooi en te gras, dan hier en dan daar. Soms kreeg ik
bevliegingen: ik moet een massa lezen,--en dan zat ik daarmee tot diep
in den nacht. En dan dacht ik weer: wat kan het mij allemaal schelen, ik
heb toch geen tijd. Niet waar, je hebt allemaal van die buien als je nog
jong bent.... Ik kende de "Nieuwe Gids" dus wel, en wist wel wat de
beweging beteekende, maar ik heb er mij pas goed ingewerkt toen ik
vijfentwintig of zesentwintig jaar was, getrouwd, en toen de boeken
verschenen van de menschen die vroeger in de Nieuwe Gids hadden gewerkt:
de Verzamelde Opstellen van Van Deijssel en de boeken van Van Looy. Van
Eeden had ik wel zoo tusschendoor gelezen. Toen kreeg ik eindelijk tijd
om met wat meer besef mijn positie ten opzichte van de literatuur vast
te stellen. Tot mijn
|