l. Kunt gij ruim begrijpen, kunt gij ruim voelen en
kunt gij ruim mededeelen, dan zijt gij een groot dichter, maar dan staat
gij buiten de onmiddellijk u omringende maatschappij.
Men zegt wel eens dat de hypertrophie van het gevoel een teeken is van
decadentie. Daar moet over gesproken worden. Wat is decadentie? Dat is
toch verslapping, nietwaar, en die is gewoonlijk het gevolg van
overspanning. En nu is het maar de vraag: kunnen wij deze in het
tegenwoordige individualisme vaststellen? Neen, dat kunnen wij niet
meer. Wij konden het in den tijd van Kloos. Zoo'n verslapping van de
zenuwen komt altijd voor, na een periode van groote inspanning. Zoo
hebben wij bijv. gezien bij Alfred de Musset, die dichter is tien jaar
van zijn leven, en daarna uit, juist omdat hij kwam na de groote
Napoleontische periode; en bij Baudelaire, die maar een korten tijd
dichter was, juist in het tweede Keizerrijk, na een oogenblik van groote
spanning. Kloos in Holland blijft maar een jaar of vijf, zes, eigenlijk
dichter. Hij volgt op het kwijnen-gaan van de burgerlijke opvatting die
stond tegenover de nieuwe levensbeschouwing: het Socialisme. Kloos is
een burgerlijk dichter geweest. Was hij zenuwsterk genoeg geweest, dan
had hij zich kunnen laten opslorpen door, of had weerstand kunnen bieden
aan de nieuwe beweging. Hij stond met zijn zintuigelijkheid tegenover de
verouderde wereld en kon geen stand houden. Wij hebben in Vlaanderen ook
zoo'n voorbeeld, wij hebben Van Langendonck, die niet mee wilde in den
opstandelijken strijd en bleef bij zijn burgerlijke opvatting. Hij was
daardoor te zeer gedwongen, in zichzelf in te keeren, en heeft zich niet
meer kunnen uiten.
Daartegenover kan dit gesteld worden: boven die levensomstandigheden
uit, boven die maatschappelijke omstandigheden uit, rijst de algemeene
menschelijkheid van de menschen die op de kimmen wonen, die boven de
andere menschen uitreiken, die de groote menschelijkheid
vertegenwoordigen, die classiek van gevoel zijn. En die vind ik in alle
tijden terug, hoewel die in hun tijd meer dan waarschijnlijk ook
uitzonderings-dichters waren.
Mijn opvatting is dus niet anti-maatschappelijk, zij is
a-maatschappelijk. Zij staat er buiten, zij is a-socialistisch,
a-moreel, maar anti- is zij niet. Het is heel goed mogelijk, dat de
sociaal-democratische staat er zou zijn en dat ik in dien staat
heelemaal mee kon voelen, dat ik dan een socialistisch dichter zou zijn.
Maar voor iedereen acht ik he
|