1908 werd opgenomen en o.a.
uitvoerig over het historisch materialisme handelt.
VOETNOTEN:
[4] Het hier volgende citaat is als manuscript gedrukt!
HERMAN ROBBERS
[Illustratie: Foto Koene & Buettinghausen, A'dam HERMAN ROBBERS (Mei
1891)]
[Illustratie: Foto J. Huijsen, A'dam HERMAN ROBBERS]
(* SEPT. 1868)
De oogen van dezen man, die iets beschermends in zijn lange gestalte
heeft, zouden mij te nuchter lijken, indien niet de langdurige inwerking
van de brilleglazen hun uitdrukking vervaagd had. Neen, nu ik goed kijk
is er iets peinzends in, dat ook wel past bij den ietwat scheef
getrokken, breeden, een groote ontvankelijkheid teekenenden mond. Dat
hij het hoofd voorover draagt komt ook eigenlijk niet doordat hij van
zijn respectabele lichaamshoogte op alles wat hem omgeeft moet neerzien.
Nadenkend beluisteren van stilte en eigen stemming is er de oorzaak van.
En nu hij voor mij zit met den aarzelenden glimlach van de eerste
kennismaking op het gelaat, begrijp ik ook waardoor zijn borstelige
pruik midden op het voorhoofd is uitgegraven. Kijk, hij heeft het,
ondanks betrekkelijke welgesteldheid, in het leven niet gemakkelijk
gehad en ook in deze gezellige, comfortabele studeerkamer heeft hij
menigmaal moeten vechten met zichzelf, en dan heeft hij de bevende
vingers op het plekje dat nu kaal is geworden tegen zijn voorhoofd
gedrukt.... Met zoo iemand kan ik goed praten: Deze hier weet, dat ons
innerlijk geen product van de omstandigheden is of mag zijn, maar--wat
ons brein ons ook wijs make,--zijn eigen weg moet zoeken.
Als ik hem nu vraag onder welke omstandigheden het hem bewust is
geworden, dat hij als schrijver zou optreden, blijkt mij, geheel in
overeenstemming hiermede, hoe hij juist staat tusschen de mannen van '80
die zich aan eigen gemoed verslaafden, en de jongere generatie, die de
inblazingen des gemoeds met verstandelijke overwegingen tracht te leiden
of te onderwerpen. In den loop van ons gesprek verwonder ik mij telkens,
hoe hij zich bijna blindelings tusschen die beide richtingen door
orienteert, en ik zou hier aan philosophische vindingrijkheid gaan
denken,--ik heb pas van een buitenlandsch dichter vernomen dat wij,
Hollanders, richtingen scheppen of 't niets is--als ik zijn theorieen
niet belichaamd voor mij had zien staan, indien ik ze niet had
weergevonden in zijn blik, in de trekken om zijn ontvankelijk-wachtenden
mond, en in dat heldere, rustige wiskunstenaarsvoorhoofd, dat--a
|