dhouwer was. Het was geestelijk een prachtige tijd.
Mijn eerste verzen in "Van nu en straks" verschenen in '96. Victor de
Meyere had mij gevraagd mee te werken. Dat waren ook de eerste verzen
die onder mijn eigen naam verschenen. Ik ben een van de zeer weinigen,
die den geest van "Van nu en straks" getrouw zijn gebleven. Ik zei het
U: het is een van de gronden van mijn karakter gebleven, weinig gezag
te dulden. Gezag draag ik heel moeilijk, tenzij natuurlijk moreel gezag.
Hiermede heb ik u dus een paar voorname factoren van mijn aanleg
opgenoemd: de vereenzaming van het kleine kind, vooral na het sterven
van mijn vader, die het gemoed verdiept heeft en leidde tot al te vroeg
ontwaakte sensualiteit; en den oneindigen dorst naar kennis. En dan,
mijne fancy.
Ik heb het niet altijd gemakkelijk gehad in het leven, maar ik heb
altijd een grooten en blijden onafhankelijkheidsdrang gehad in mij, en
ik geloof dat ik dat te danken heb aan voorouders van moederlijken kant.
De ooms en de vader van mijn moeder waren allemaal geestelijk vrij, ik
bedoel vrij van kommer, en allemaal waren zij rijmelaars. Zij waren met
een zevental en praatten altijd op rijm met elkaar. Van hen heb ik
waarschijnlijk het vermogen, mij zoo gemakkelijk boven de werkelijkheid
te plaatsen en den geestigen, persoonlijk-humoristischen kant van de
dingen te zien, een optimisme waarbij ik mij telkens kan opwippen.
Ik ben altijd godsdienstig van aard geweest, juist vanwege het naar
binnen gekeerde leven, hoewel ik thuis van godsdienstig leven weinig
gewaar ben geworden. Als ik 's Zondags, toen ik dertien a veertien jaar
oud was, naar de mis moest,--het museum lag toen naast de kerk--:
voelde ik telkens een strijd in mij of ik het museum, dan wel de kerk
binnen zou gaan, en het museum won het dan bijna altijd van de kerk, al
voelde ik er innig leed bij. Het godsdienstig gevoel is levendig in mij
gebleven, maar het gebeurt toch ook wel vaak nog, dat het museum het
wint. Daar komt altijd bij mijn afkeer voor al wat gezag is. Moreel
gezag neem ik natuurlijk aan, dat is van veel sterker werking, dat is
mijn eigen gezag, dat ik in mijzelf voel en waarvan ik niet afwijk.
Daardoor ben ik dan ook werkelijk onmaatschappelijk. Ik sta dan ook
tegenover de proletarische poezie als een onverwoestbare individualist.
Door natuur en door opleiding ben ik individualist. Maar in dit begrip
zelf is nog een onderscheiding te maken. Is het zuivere individualisme
waarlijk het
|