die de arme verstond, want hare
hand trachtte die van Lise te zoeken, en het hoofd werd voor eene poos
wat rustiger neergelegd.
De dochters van den schoenmaker omringden haar dagelijks met de hulp,
die alleen liefde schenken kan.
Thans wist Kolb wat haar deerde:--De grond deugt niet voor de, plant,
die gij er op--hebt overgebracht, bad de arts hem gezegd,--dat zal nooit
gaan, de ziekte kan bedwongen worden, maar de oorzaak blijft; zij heeft
het heimwee, en zij _moet_ naar haar land.
Zij zaten allen beneden, toen de geneesheer dit gezegd had, terwijl Mona
boven in een rustigen slaap lag. Diep terneergeslagen zat Kolb daarbij;
hij trok een papier uit zijn zak, en las het stil over. Toen hij met
droefheid de lezing voltooid had, vatte hij den brief met beide handen
boven aan, de vingers knepen zich samen en langzaam, zeer langzaam
scheurde hij het vel doormidden. Toen liet hij het op den grond vallen
en begroef het gelaat in beide handen.
De schoenmaker raapte de verscheurde stukken op en las de benoeming van
Kolb tot kapelmeester te Praag.
* * * * *
Het offer was gebracht, maar niet zonder strijd.
Telkens nog kwamen aanvallen, die moesten worden afgeweerd, tot zij
zwakker en zwakker werden onder het in Kolb steeds klaarder wordende
denkbeeld, dat het door zijne betrekking met Mona geschonden zedelijk
beginsel eenigermate verzoend zou kunnen worden door de smartelijke
opoffering zijnerzijds. Zijn zedelijk bewustzijn kende hem geen, recht
toe op het leven dezer vrouw, geen recht om haar aan zich ten offer te
brengen, maar schreef hem den plicht voor, haar, die hij uit haar land
had gevoerd, weer terug te voeren naar dat land, waarbuiten zij toonde
niet te kunnen leven. Hij had er haar nauwelijks over gesproken of de
krachten schenen te herbloeien. Langzamerhand kwam zij bij, en toen zij
voor het eerst weder buiten geleid werd en den blauwen hemel zag
tusschen de wingerdveranda door, die aan het schoone zuiderland
herinnerde, gevoelde zij zich als opeens tot de reis in staat. Zoo
spoedig het mogelijk was, maakten zij alles gereed. Kolb telde zijn
geld, dat hem ruim halfweg kon brengen, huurde een kleinen wagen, die
hen een paar dagreizen ver zou heenvoeren, en betaalde den schoenmaker.
Deze evenwel schonk hem de helft terug.
--Gij hebt mijn Carl zoo dikwijls onderwezen, laten wij dit zoo
schikken, zeide hij, en gaf nog aan Mona een paar zijner beste
kunstwerken van schoeisel,
|