in indrukken, of in het gevoel, is het niet noodzakelijk, dat de
schrijver vormen voortbrengt, die het voorkomen hebben van den
noodzakelijken vorm, dien de stof moet aannemen.
Je hebt hier dat duinlandschap, je krijgt daar een indruk van, en het is
mogelijk met dien indruk een gedicht samen te stellen.
Nu kijk je opnieuw, je voelt een aandoening, en die kun je uitdrukken,
zonder veel van het landschap in je werk op te nemen.
Maar nu kijk je voor de derde maal, en nu is je blik zoo doordringend
geworden, je geheele wezen neemt in zulk een mate deel aan de
waarneming, dat de uitdrukking ervan geeft het wezen van je geest, en
het wezen van het landschap tevens. Dan ontstaat wat ik geestelijke
kunst noem. Daaraan neemt de natuur wel degelijk deel, want je ziet de
duinen; alleen: niet op de wijze van gewone waarneming zie je de natuur,
maar als een een-wording met den geest. Dit nu brengt Berlage in de
bouwkunst en Verster in de schilderkunst, en hoewel ik met deze mannen
niet zoo zou praten over natuur en geest, zou ik gerust durven beweren:
wij verstaan elkaar toch wel!
DE ONZEGBAARHEID.
Er is in iedere uiting een onzegbaarheid, en die geven wij weer in den
toon der verzen. Daarin zeggen wij eigenlijk, wat wij in de zinnen niet
kunnen zeggen. Als de dichter dus een gedicht schrijft, dan staat zijn
innerlijk in mogelijkheid voor je. Want natuurlijk: als het niet weer in
je wordt opgewekt, dan is het dood.
Ieder gedicht geeft natuurlijk het innerlijk van den auteur weer.
Daarzonder zou het geen waarde hebben. Nu zijn er menschen, die een
voorbijgaanden indruk, een snelle opwelling geven, en dat mag dan hun
innerlijk leven van het oogenblik zijn, het is toch maar heel weinig van
wat het innerlijk wezen van een mensch zijn kan. Vindt u dienzelfden
dichter op rijperen leeftijd terug, dan zult gij zien, dat hij dezelfde
gevoelens weer in zich ontmoet heeft, maar nu zoo, dat ze niet meer
vastzitten aan voorbijgaande indrukken. Gaat hij diezelfde hartstochten
nu weergeven, diezelfde ontroeringen, overtuigingen, dan wordt dat een
innerlijk leven van veel grooter beteekenis, iets, dat eigenlijk veel
meer recht heeft op dien naam. In die richting nu heb ik gezocht, en in
die richting zie ik ook het streven van onzen tijd gaan.
--"Wat is dan voor u het _eigenlijke_ in het streven van onzen tijd?"
WIJ GAAN NAAR HET RELIGIEUSE.
"Wij gaan meer en meer naar het religieuse, niet 't kerkelijk
religieuse,
|