T.
Bovendien, het studentenleven: nooit heb ik kunnen begrijpen het
gezellige daarin, in dat bij elkaar zitten om te drinken, in leelijke
tabaksrook ... ik kan niet tegen rook en rook ook zelf niet. In Leiden
hield ik op een gezellig mensch te zijn. Ja, ik weet 't wel: bij de
meeste menschen is het net anders om. Maar mij heeft het student-zijn
uit 't leven gejaagd. Die duffe localen van de professoren, dat van den
een naar den ander loopen door de vuiligheid en de kou', die aklige
kille banken in het academiegebouw, nee! daar kon ik niet tegen. Ik heb
dan ook niet afgestudeerd. Ik heb wel mijn candidaats gedaan. Maar toen
stierf mijn ouwe heer, mijn moeder vond het niet bepaald noodig dat ik
een titel haalde en toen ben ik direct op reis gegaan, de bergen in.
DE BERGEN.
De bergen! dat is altijd mijn hoofdgenot geweest. Ik voel me nergens zoo
goed en zoo gezond als in de bergen. Sommige menschen vinden 't op zee
zoo prettig. Ik niet. Op zee ben ik altijd beroerd. Maar in de bergen
voel ik mij altijd "gehobener Stimmung". Ergens stilletjes te gaan
zitten, geen mensch te zien en dan te werken, dat is het grootste genot
dat ik kan hebben. Ieder jaar moet ik naar de bergen. Ik kan er om zoo
te zeggen geen jaar buiten.
KUNSTENAAR EN MAATSCHAPPELIJK LEVEN.
Een maatschappelijke betrekking heb ik nooit gehad, omdat ik die
doodeenvoudig nooit noodig had. Ik zou ook nooit geweten hebben, wat ik
in zoo'n betrekking doen moest. Maar--ik moet toegeven--ik vind dat
verkeerd. Ik vind 't veel beter dat iemand een baantje heeft dat hem
gedwongen in aanraking brengt met menschen. Dat hadden mijn ouders voor
mij in moeten zien. Later begin je er niet meer aan. Je kunt er wel een
soort van plaatsvervanger voor vinden in het vereenigingsleven en ik
beweeg me dan ook wel in het Alg. Nederlandsch Verbond, in het
Tooneelverbond ... maar 't had veel beter geweest als ik een
maatschappelijke betrekking--welke dan ook--had aangenomen.
--"Men krijgt wel eens den indruk, dat U bij al wat U schreef bent
uitgegaan van ideeen. Is dat zoo?"
--"Ik heb altijd behoefte gehad, om iets dat mij treft--hetzij dat van
buitenaf tot mij komt, hetzij dat 't in mijn binnenste ineens
opleeft--neer te schrijven, weer te geven, in vorm te brengen."
HOE DE DINGEN HEM TREFFEN.
De dingen die mij treffen presenteeren zich onmiddellijk aan mij als
roman of als tooneelstuk. Schrijven wordt dan een soort behoefte voor
me. En het
|