binst dezen mooien
Lentenanoen, gedaan en, om de gewone dienstwilligheid van Johan niet te
misbruiken of te belasten, had ze het kleinste bengeltje medegenomen.
De kinderen lawaaiden binnen het gekalkte kamertje en ze werden wilder
naarmate ze merkten dat Johan vrede ermee had. Ze zetten de stoelen
opeen, klauterden op de tafel, verfden mannekens op den muur en speelden
paardje op de buis van den kachel. En paar hadden voorgenomen om in het
duivenkot te kruipen, maar dit werd streng verboden. Ze hadden de kast
opengetrokken en kleedden zich aan met hemden en vesten. Ze maakten een
heerlijke pret en Johan Doxa glimlachte genoeglijk bij die leute van het
rumoerig volkje. Hij liet de heimelijke pagadders, alsof hij 't niet
merkte, aan zijne broekpijpen snokken. Hij speelde eindelijk zelf mee,
zat, op zijne knieen naar de kleinen te grabbelen en lengde zich soms
plat uit op zijn buik. De snoezige lievertjes sprongen op zijn rug,
knepen in zijne billen, trokken met zijn haar, vielen hem al tegelijk
aan en begonnen te stampen en te vuisten. Hij richtte zich moe en
zweetend op ten halve en wreef, dwaaslachend, over de roode vlekken,
welke in zijn gelaat waren geschart. Een jongetje liet een verfpot
omvallen en streek de roode kleur met een kleerborstel open. Een ander
knipte met een beroeste schaar in een fluweelen borstdoek, en had zich,
om tot dit aandachtig bedrijf gemakkelijk te zitten, op het hoofdkussen
van het bed gezet. De zon stortte door het dubbele dakvenster en de
duiven, achter de riekende berden, troetelden vertrouwelijk. Toen werd
de deur ruw opengestoken en Julia stoof rokwaaiend binnen, zoodat het
luttel kindergepeupel versteend bleef in vreezachtige roerloosheid en
Johan, als verslagen, daar onbeweeglijk zich te schamen lag. Hij sprong
dan recht en Julia viel schreiend in zijne armen.--"O Johan! mijn lieve
Johan!"
Het was een roerend schouwspel en Johan, die alle bewustzijn verloor,
streelde met zijne bevende vingeren over haar hoofd en op hare
schouders. Pas na een dikke stonde begreep hij uit de stootende woorden
van de hopelooze Julia dat de politieagent schielijk op straat aan
beroerte gestorven was. Hij begon stille te weenen en zijn hart was zeer
aangedaan.
* * * * *
De dagen, die hierop volgden, slierden langs een grijze reke voorbij en
Johan Doxa herkende zijn eigen niet. Hij zat op zijn kamertje te dubben
en zijn ongemak bleef duren. Hij at niet, telde de morgen
|