ng grijnzend
lachte hij de waardin tegen die, gelijk een afschuwelijk gevaarte, naar
hem toe stapte.
--"Dat zijn dingen, hee?" stamelde hij onnoozel.
En daar de waardin, zonder begrijpen maar met zachte gedienstigheid,
medelachte bestelde hij eene flesch geuze-lambik, en vroeg bang:
--"Wilt ge ook meedrinken, als 't u belieft?"
Ze wilde wel. Ze kreeg een kokette blos, die haar goed stond, en ze
dronken samen. De waardin bekeek haar eigen in den spiegel, die recht
over den toog hing, en schikte vluggelings de krulhaartjes op hare
slapen. Ze had dikke armen.
--"Ik geloof," zei Johan vriendelijk, "dat die regen van den heelen dag
niet meer ophoudt."
--"'t Zou wel kunnen," zei de waardin, "de barometer zakt."
--"Ja, 't is ook 't seizoen," hernam Johan.
De waardin reikte hem den tooghanddoek over en meesmuilde:
--"Ge zijt een beetje vuil over uw voorhoofd."
--"Ikke?"
Hij was zoo vuil als iemand zijn kan, die voortdurig met twee koolzwarte
handen in zijn beregend aangezicht heeft gewreven. Uit schaamte vroeg
hij een tweede flesch geus. En ze dronken. En ze praatten over kleine,
ledige zaken.
Johan Doxa vertrok bij noenstond. Toen hij te midden van de Groote Markt
stond, vroeg hij zich af wat hij hier kwam doen. Hij keek wonderlijk op
naar de gulden gildehuizen. Den top van den stadhuistoren zag hij niet,
die onder de natte miezeling in eendere grijze kleur verging. Hij duwde
zijn hoed tot tegen zijne ooren en stelde vast dat hij honger had. In de
nauwe Peper-en-Zoutstraat trof hij eene bescheiden gelegenheid en hij at
er substantieel genoeg, schoon zonder gulzigheid, gelijk het hem docht
dat aan een zondaar in pelgrimstocht betaamt.
--"Thans," mijmerde hij binst de koffie, "bezit ik nog twee en twintig
en een halve cent, en ik weet waarlijk niet wat ik ermee zal doen."
En, voor hij naar het Klooster der Miniemenstraat toog, dronk hij ermee
een grooten druppel cognac, want zijn moederken had hij, ik weet niet
hoe, geheel en al vergeten.
* * * * *
Hij vatte beslist de koperen schelknop. De luide bel weerklonk meer in
het hart van Johan Doxa, dan in de wijdgalmende vestibule. De
pater-poortier die eerst het spioenraampje had opengeschoven, opende nu
ook de zware deur. Het Klooster gaapte in het aanschijn van Johan Doxa.
--"Kan ik," vroeg hij met bleeke stem, "den eerwaarden pater Hilarius
spreken? Ik zou gaarne eene retraite doen."
De pater-poortier was, bui
|