?
Rechtuit gesproken, ik geloof het niet. Ik had moeten toespringen. Wel!
wel! een mensch zou er kiekevleesch van krijgen, als men bedenkt wat er
al omgaat!... In 't volle van de stad jongen, in 't volle van de
stad!..."
Hij kwam op de Papenvest en verwonderde zich dat de huisdeur, die anders
nooit zoo vroeg was ontgrendeld, op een reetje open stond. Hij strompelde
onvoorzichtig de trap omhoog. Het huis was stil. Hij keek op....
De verbazing van Johan Doxa, toen hij Lieven Lazare in het aangezicht
blikte, was slechts te vergelijken bij de verbazing van Lieven Lazare
zelf, die den ellendigen sukkel zag aanklimmen in zijn matte lompen en
slappe strikken.
Tegen Johan's verwachting in verhief Lieven Lazare zijne donderstemme
niet.
Hij zei stil:
--"God straft u, Doxa. Zijne hand heeft uw huis beschaduwd. En Hij
verplicht u neer te kijken op uwe monsterachtige schande. Ik zwijg en
laat u over aan Hem--kom binnen."
Zachter nog, terwijl hij Johan Doxa in de kamer duwde, sprak hij:
--"Ik heb in gebed den avond en den nacht aan de sponde van uwe vrouw
doorgebracht."
Het docht Johan Doxa plots dat hij geene beenen, geen armen, geen
lichaam meer had. Hij had geen gevoel van lucht, van koude of warmte.
Een harde band spande hem om de slapen. Hij zag de vier hooge kaarsen
die brandden aan de vier hoeken van het bed.
Toen ook, daar staande in openbare dronkenschap, zag hij het witte
kussen, het witte roerlooze gelaat van Julia, de witte handen gevouwd in
vroome houding op de blauwe sargie, en het ivoren kruis dat uitarmde,
ernstig tot onder de puntige kin.
Lieven Lazare, het hoofd buigend, zei:
--"God beproeft ons uitermate. En Hij treft ons in onze zonden.... Laat
ons knielen, Johan!"
En dat deed Johan Doxa gehoorzaam, maar hij dacht al door:
--"Dat is toch een zonderling dingen, niet waar? Het water dat zoo
angstig was ... en de roode kousen over de groote handen ... en het
kindje heb ik wel gezien! De vrouw weende over het kindje.... Wel! wel
toch! Wat een rare boel!..."
Zijne oogen bleven strak op Julia's gelaat gevestigd. Zijn geest puntte
op Julia's gelaat.
--"Goede God!" fluisterde hij.
Hij begon halfluide te bidden, en sloot smartelijk zijne oogen.
De tranen, die over zijne bolle wangen rolden, vielen op het dunne leder
van het trommelken, hetwelk aan Johan's buik hing, en waarlijk scheen
gemaakt te zijn om dergelijke kleine klopjes te ontvangen.
* * * *
|